kerkentocht Zeist 12 – 1 november 2010
In de aula van een school, daar is mijn liturgische vorming begonnen. Zaal met plavuizen, podium, houten klapstoelen, rechthoekig en hoog. Lampjes tellen aan het plafond was de enige visuele optie, voor zover ik me herinner. In de aula waar ik nu ben zijn ze er op vooruit gegaan. Uitzicht op het Zeister Bos, langslopende honden en eigenaren, stapelbare kunststof stoelen in vrolijke kleuren, geen elektronisch orgeltje maar een band. De dienst duurt ook aanzienlijk langer: 1 uur en 50 minuten, zelfs mijn ouderwetse jeugd kon daar niet tegenop.
Ik ben op mijn tocht door Zeist aangeland bij de Volle Evangeliegemeente Driebergen-Zeist, in Kerkebos. Zo’n 400 mensen, alle leeftijden, in een aula. Het infoboekje dat ik krijg noemt adressen tot in Amersfoort en Utrecht, Cothen, maar natuurlijk ook Zeist zelf. Veel mensen groeten me als ik binnenkom, ik ben welkom. De plaats die ik kies blijkt uitzicht te geven op de doventolk, die de hele dienst lang alles in gebaren en mimiek omzet, tot de pianomuziek en de stilte aan toe.
Ergens heb ik het gevoel dat ik deze dienst niet kan vergelijken met de eerste elf: ze hebben een gast van buiten laten komen die ruimer is dan deze gemeenschap zelf. Bij binnenkomst had ik hem al gezien, Otto de Bruijne, de spreker van vandaag. Een autoriteit in Opgewekt Nederland, iemand die boven kerkelijke partijen staat. Theologisch goed geschoold in Kampen, zich vrij gemaakt van het gesloten wereldje van de gevestigde kerken, her en der in de wereld gewerkt, in een ernstige ziekte veel verloren en veel gewonnen, een man met gezag. We hebben al eens samengewerkt, nu zie ik hem in zijn eigen setting.
Wat ik hier ook verwacht had, niet een preek over het zwijgen, de stilte, de eenzaamheid, die aan alle spreken en getuigen vooraf moet gaan. Antonius, de woestijnvader uit de derde eeuw, is onze Gids vanmorgen, en Henri Nouwen, en Vincent van Gogh, en natuurlijk bijbelwoorden, die Otto invlecht in zijn toespraak alsof hij ze zelf geschreven heeft – zo dichtbij komt Jacobus met zijn betoog over de tong, dat gevaarlijkste lichaamsdeel dat we hebben.
Al sprekend weet Otto Evangelische Zekerheden te relativeren, in relatie te brengen met Jezus, die sprak over de binnenkamer van het gebed. En in relatie te brengen met het leven, verbrokkeld en versnipperd in de veelheid: dit en dat en alles moet, wat komt er niet op ons af, altijd in contact, altijd aan het Twitteren, altijd vol plichten en taken – durf de eenzaamheid aan, de leegte, het zwijgen. Dan pas kom jij verder, maar kan je ook anderen nabij zijn.
Als hij uitgesproken is kondigt hij de stilte aan. Een devote stilte als in een Benedictijns klooster daalt neer, stil doorbroken met een lied. Daarna gaat de dienst weer over in de handen van de plaatselijke oudsten: er is gelegenheid naar voren te komen, voor en met je te laten bidden. Bijvoorbeeld als de veelheid jou te veel is geworden. Dit doen ze vaker, ik denk elke week. Het komt over als een goed doordachte en zuivere kring van gebed. ‘Heel worden’, is dat niet de kern van bidden voor en met anderen? Ook hier herken ik dat. Het gezang dat volgt klinkt veel hartelijker, veel beter meegezongen ook dan in de eerste helft van de dienst. Of verbeeld ik me dat?
Dan volgt het gewone gebed. Het draait om de gemeente, het werk binnen de gemeente, de zendelingen. De namen worden genoemd van hen die het even niet meer alleen trekken, allen zijn mensen die betrokken zijn bij de gemeente, sommigen worden broeder of zuster genoemd, andere meneer, mevrouw, of gewoon met de ‘doopnaam’. En dan is het al weer klaar. Geen gebed voor de plaats waar we wonen, voor andere geloofsgemeenschappen, overheid, samenleving, die hele bonte wereld van God. Schreef Paulus daar niet wat over? Gesloten, zo, een binnenwereld. Toch niet de binnenkamer die in de preek bedoeld was, lijkt me. Na het gebed wordt er wat overlegd: een paar namen zijn vergeten. Wilt u thuis in de infomail nog eens kijken, en alle daar genoemde namen gedenken? Ik heb die mail niet; maar ik ken wel namen, dat is geen probleem.