oorspr 27 mei 2011

Zo
kan dat gaan: je hebt een tekst geschreven, een verhaal verteld, en
daarna laat het onderwerp je nog niet los. Mij ging dat zo, met mijn
verhaal over verbindende teksten. Wat maakt dat een tekst als
‘verbindend’ overkomt? Veel kon ik bedenken en dus schrijven over de
vorm, maar wat de inhoud aangaat: dat ligt wat moeilijker. Dat zal toch
verschillen, per thema, per persoon? Ja en nee, denk ik, nog napeinzend
over de teksten die de deelnemers aan de workshop als favoriet
inbrachten aan het slot.
Een paar kwamen met dezelfde tekst, gevonden in een flinke reeks van tientallen mogelijkheden:
Het botergebed

Gij die maan en zon laat stralen,
Gij die wei en stal hun vee geeft,
Gij die zee en beek de vis zendt,
stuur ons boter op zijn tijd!

Kom met gele klonten, kom!
Kom met gele klonten, kom!
kom met klonten, kommen vol,
kom met gele klonten, kom.

Carmina Gadelica, vert. Roel Bosch

Op
het eerste gezicht een ‘rare’ tekst. Gele klonten boter, wat moet je
daar nu mee? Is het niet vooral het exotische, haast primitieve dat ons
kan aanspreken? ‘Ach, kijk eens hoe naief, vroeger baden ze zo?’
Misschien irriteert het zelfs een beetje, alsof je God zo kunt bezweren.
Een ‘incantatie’, wordt het vaak genoemd, in de beschrijving van
teksten uit deze verzameling Keltische liederen, ook bekend uit bijv. de
Scandinavische godsdiensten voordat het christendom kwam.
Of is het
die ijzersterke vorm, dat ritme met de klank? Ooit las ik hem voor in
een groep van mensen die de oorlog nog hadden meegemaakt, en één vrouw
ging helemaal stralen: opeens zag ze zichzelf weer als stadsmeisje van
10, in de hongerwinter naar een boerderij gestuurd. Ze waren daar de
melk aan het karnen, en ze voelde het ritme van de stamper in de karnton
weer door het ritme van de voorgelezen tekst. Verbinding van de oude
vrouw met het jonge meisje dat ze ooit was, mooi!
Maar toch is er
meer. Die inhoud begint met een belijdenis. Geen vraag, geen bede, geen
bezorgdheid, geen angst of schrik, een woord van geloof en vertrouwen
staat aan het begin. Degene die de tekst spreekt weet zich opgenomen in
het grote geheel. Degenen die luisteren mogen meedoen. Geen atomen in de
wereld, geen druppels water op een schaal, maar een beek en een zee van
genade van God.
De tekst ontstond niet in een ‘affluent society’,
een wereld waar we van gekkigheid niet weten hoeveel zuivelprodukten we
in de schappen van de supermarkt kunnen tegenkomen. De ene koe, de ene
geit, daarmee moest een gezin het doen, en dan waren ze gelukkig als het
dier en zij zelf de winter en de zomer weer overleefde. Nog erger is
het zelfs; de tekst werd opgeschreven in een tijd waarin honderden,
duizenden Gaelic sprekende Schotten waren gevlucht, de grote zee over,
om te zien of ze in Amerika een beter leven konden vinden, weg van de
gehate Engelsen die hen hun levensbronnen ontnomen hadden. Geen tekst
zonder bittere nasmaak. Maar toch, een tekst om over te leveren. Want
zij die deze tekst bleven uitspreken gaven zich niet over aan bitterheid
en depressie, maar wisten zich verbonden met de Bron.

Een
verbindende tekst, als het om de inhoud gaat, heeft een grond, een
basis, een bron. Die grond maakt dat je adem tot rust komt, dat de
spieren in je gezicht kunnen ontspannen, dat je de handen kunt openen.
Het verstandelijke voorbij ontstaat zo de ervaring van een verband
tussen vroeger, nu en morgen, tussen jij en ik, tussen God en wereld.