20 februari 2010
‘De vliegeraar’: ik kwam er
niet doorheen. Thrillers, boeken over de oorlog lees ik vrijwel niet. Waar zit
hem dat in?
Een goed boek neemt je mee. Dat is prima, als het naar een plaats is waar je
zijn wilt. En soms ook, als je naar een plek geleid wordt waar je liever niet
wilt zijn. Alleen, dan moet het boek wel heel goed geschreven zijn. Het moet
mij de ruimte laten om adem te halen. In de malaise, de triestigheid, de
doodsheid moet het toegestaan zijn dat ik doorga met leven.
De recensie deed me vermoeden dat ‘Ademschommel’, van Hertha Möller, zo’n boek
was. Het klopt. Ik lees over Leo, Duitstalige Roemeen, die samen met duizenden anderen
in de herfst van 1944 door het Russische Rode Leger gedeporteerd wordt om
dwangarbeid te verrichten, ergens in Rusland. Herstelbetalingen, zeg maar, voor
de schade die Hitler heeft aangericht. Vijf jaar lang zijn al die mensen,
tussen de 16 en 46 als ze worden opgehaald, daar ergens in het niets. Wie het
overleeft keert terug. Ze komen als andere mensen thuis dan hoe ze gingen.
Vanaf nu zijn ze altijd bezeten door de hongerengel, bezeten door onzekerheid, thuisgekomen
in een land waar de mensen al om hen gerouwd hadden. Vanaf nu zijn ze amper
welkom op de wereld. Jaloers op ieder die inde tussentijd door heeft kunnen
leven, voor het broertje dat geboren blijkt te zijn. Amper of niet in staat om
anderen te laten delen in wat ze hadden meegemaakt. ‘Thuis’, bestaat dat nog
wel?
Geholpen door goede gidsen weet de schrijfster het leven in een hongerkamp zo
te beschrijven dat je die bizarre samenleving toch begrijpt. De genadeloze
aframmeling die degene krijgt die stiekem brood van een ander heeft gestolen,
als ’het broodgerecht’ hem veroordeelt. Het toeslaan zodra een kampgenoot sterft:
zijn kleren, zijn laatste restje brood, hij heeft er niets meer aan, pak het en
leg hem naakt op de appelplaats. Erger nog: als een ander te zwak, te moe, te
hongerig is om nog te eten, als de witte haas al op haar gezicht te zien is,
eet dan zelf haar eten op, dan red jij het misschien wel. Maar er zijn
grenzen.
Een van de kampgenoten is Kati-de-planton. Het was vast een misverstand dat ze meeging.
Ze is zwakbegaafd, begrijpt niets, kan niets, overleeft juist omdat alles om
haar heen haar ontgaat. Maar daarin is ze ook kwetsbaar.
‘Op een avond ruilde Konrad zijn brood met Kati-de-planton. Zij gaf hem haar
eigen brood, maar hij gaf haar een vierhoekig stukje hout in haar hand. Ze beet
erop, was stomverbaasd en slikte loos. Niemand behalve Konrad lachte. En Karli
Halmen pakte het stukje hout van Kati-de-planton af en liet het in de koolsoep
van Konrad vallen. Aan Kati-de-planton gaf hij haar brood terug.
Van het brood van Kati-de-planton mag niemand zijn eigen brood maken. Ook die
wet hoort bij het broodgerecht. Wij hebben in het kamp geleerd de doden te
plunderen zonder te griezelen. We kleden hen uit voordat de lijkstijfheid
intreedt, we hebben hun kleren nodig om niet te bevriezen. En we eten hun
gespaarde brood. Na de laatste ademtocht is de dood voor ons winst. Maar
Kati-de-planton leeft, ook al weet ze niet waar ze is. Wij weten dat en behandelen
haar als ons bezit. Aan haar kunnen wij goedmaken wat we elkaar aandoen. Zolang
zij onder ons leeft, geldt voor ons dat we tot van alles, maar niet tot alles
instaat zijn. Die omstandigheid telt waarschijnlijk meer dan Kati-de-planton
zelf.’
Aan haar kunnen wij goedmaken wat we elkaar aandoen. Niet ikzelf maak
mezelf tot menselijk mens; dat kan alleen de ander doen. Al is het maar,
doordat die ander mij de kans geeft mezelf te overtreffen, en op te komen voor
die ander, die kwetsbare.
Die gedachte zoemt door mijn hoofd. Ergens is dit een mogelijke basis voor alle
ethiek, alle intermenselijk verkeer, alle verantwoordelijkheid die mensen voor
mensen kunnen oppakken. Er is een grens, en die ga ik niet over. Kati verdient
onze bescherming.
Deze visie heeft implicaties. Maar welke? Wie is Kati, in onze wereld? Wie
geeft stenen of hout voor brood? En wie ruilt ze dan weer terug?

Ademschommel, Herta Möller, De Geus 2009,
vert. Ria van Hengel. Duits:’Atemschaukel‘. Herta verwerkte
vooral de aantekeningen van en de gesprekken met Oskar Pastior, die in 2001,
voordat het boek af kon zijn, overleed. Ook haar moeder zat in zo’n
‘wederopbouwkamp’, en wilde er nooit over vertellen.