26 maart 2011
De grootmoeder van Herta Möller joeg de
wolven weg. Op een mooie dag waren ze vertrokken, met paard en wagen,
oma, opa en Herta, zeven jaren oud, de eerste dag van het voorjaar. Maar
onderweg sloeg het weer om. Sneeuw kwam terug, versperde de weg. Ze
bleven steken in het bos. Einde winter, hongerige wolven: daar kwamen
ze, acht in getal, een halve cirkel, steeds dichterbij. Tongen de kleur
van een bloem van de magnolia, neuzen met een glimmende waslaag, adem
maakte wolkjes in de lucht. Roemenië 1960, geen wapen, geen telefoon,
geen auto, geen hulp.
Maar oma had een grote zwarte paraplu. En een
lied. Ze klom van de wagen, het scherm voor zich uit, en zong, een
kinderlied tegen de boze dieren, dreigend, afgebeten lettergrepen,
langzaam, zoals ze ook langzaam vooruitging, de wolven tegemoet.
Heia, Kathreinerle, schnör dir die Schuh!
Schürz dir dein Rückele, gönn dir kein Ruh!
Didl, dudl, dadl, schrumm, schrumm, schrumm,
Geht schon der Hopser um:
Heia, Kathreinerle, frisch immerzu!

De wolven dropen af. Tegen het kinderlied en de oma konden ze niet op.
Als
Herta Möller dit verhaal vertelt, spreekt ze over de kracht van het
lied. Het lied dat je als kind geleerd hebt vormt je. Het geeft je
woorden voor ervaringen die je nog niet herkend had, heimwee, droefheid,
vreugde, samenzijn. Juist doordat het voorgegeven teksten zijn, met
sterke tonen, blijven ze je bij. Je kunt er de wereld mee aan. Niet voor
niets verbood Ceaucescu de volksmuziek in Roemenië, om het te vervangen
door een karakterloze muzak die mensen kleinhoudt. Niet voor niets kon
jongerenmuziek in die tijd zich alleen maar conformeren, of een
toevlucht vinden in vreemde teksten waarvan de censor niet wist wat ze
betekenden. Die vreemde teksten, die schreef zij. Maar omdat zij ze
geschreven had mochten ze toch niet gezongen worden.
Ik hoorde het
verhaal, de lezing, toen Jürgen Henkys hem voorlas tijdens ons
hymnologencongres in Kirchberg, hoog in de Schwabische Alpen. Doodstil
was het, en al die mensen die zich met ‘hymnen’, kerkliederen,
bezighielden, herkenden iets van hun eigen streven, maar ook van hun
eigen falen. Kan iets van de muziek die wij de mensen te zingen geven
een plek verwerven in hun leven? Heeft het kracht om de wolven te
weerstaan?

Toen de wolven weg waren kreeg opa de wagen weer op de weg, de sneeuw
werd minder, ze konden door, naar het dorp waar ze thuiskwamen. Het
meisje, zeven jaar oud, moest direct naar bed. ‘Oma,’ vroeg ze, toen ze
ondergestopt werd, ‘waarom heeft de oma van Roodkapje niet voor de wolf
gezongen?’
‘Denk nicht dorthin, wo du nicht sollst’, antwoordde
grootmoeder. ‘Denk niet daarheen, waar je niet zijn mag’. Die les heeft
Herta zich ter harte genomen. Ze is vooruit blijven denken. Liet zich
niet vastzetten op de plek van de dictatuur. Nam haar eigen strijd tegen
de wolven op. Met de taal, met de pen, met het lied.

Herta Möller schreef ‘Ademschommel’. Het
boek kwam uit, kort voordat ze de Nobelprijs voor de literatuur ontving.
Als lid van de Duitssprekende minderheid in Roemenië had ze vanaf haar
geboorte, 1953, van allerlei ellende meegemaakt. Het kwam in haar boeken
terecht. Zie ook het eerdere blog ‘Ademschommel‘.