25 juli 2009
Ooit hebben geleerden de theorie verkondigd dat mensen vroeger anders waren. Als een moeder in de zestiende eeuw een kind verloor was dat heel anders dan nu, bijvoorbeeld. Het was veel gewoner, dus ze vond het vast niet zo erg. Dieren en natuur zagen de mensen in de tijd voor de Romantiek (zo rond 1800) als woeste bedreiging. Dieren waren om op te eten, en vogels ook. Of om te laten zien hoe goed je kon mikken, met pijl en boog.

Geloof ze niet. Geloof liever de dichters. Die schreven over vaders en moeders die zich niet lieten troosten als ze een kind verloren. Die schreven over hoe de dieren er uit zagen, en hoe leuk het was om er naar te kijken. Toen de monniken met het boek der Psalmen in Ierland aankwamen, werden ze hartelijk welkom geheten. Mooi, een boek waarin de bergen in de handen klappen en de zeeën en rivieren zingen voor God, dat is zoals wij het ook zien, Psalm 98. Fantastisch, een boek waarin de dieren van het veld met elkaar blij zijn om het leven, Psalm 104. Daar moet wel een goed verhaal achter zitten.
Via Ierland kwam het Christendom al snel in Schotland. Columba landde op Iona, de zuidelijke Hebriden, en begon daar een nieuwe dependance van de godsdienst van boek en taal; Book of Kells werd hier gemaakt. Ierland en Schotland hadden toen één taal, en dat bleef zo tot de splitsing van de eilandenwereld in een Engels en een Iers gebied. In die oude taal, uit ongeveer 800, is een gedicht over de merel overgeleverd:

Int én bec
to léic feit
do rind guip
glanbuidi
fo-cheird faid
os Loch Laig
lon do chraib
charnbuidi

Kleine vogel
sterke klank
snavelpunt
heldergeel
Hij roept luid
bij Loch Laig
merel tak
bloesemgeel

2x4x3 lettergrepen, een prachtige klankherhaling, een rijm in het woordje geel, het geel van de snavel en het geel van de bloesem op de tak haalt het hele zwarte Loch van Belfast, Loch Laig, op. Een vogel die mensen les geeft in het schrijven van een tekst. Een tekst die iets universeels heeft, als Japanse of Arabische tekst of Indiaans lied zou hij ook zo kunnen klinken. Zo hoorde ik de merel, vreemd, en toch gewoon, vanaf een dak tussen de kale heuvels.
Volgens de vogelsite komen er tussen de 100 en 999 merels voor op de Hebriden; ieder dorpje heeft een of twee paar. Bomen zijn er meestal niet, ze zullen wel broeden in een verlaten schuur, een ingevallen blackhouse, of misschien toch dat ene stukje haag dat niet helemaal kaal gewaaid is, of die hoge vaste planten in een beschut dal. Ze weigerden het vast en zeker op te geven toen de Grote Ontbossing toesloeg, eerst door de stokende Noormannen, daarna door de vretende schapen. Overal zijn nog insecten te vinden, de zachte winters langs de golfstroom laten de voedselstroom nooit helemaal opdrogen.

Zo horen ze bij de mensen, die het ook nooit opgegeven hebben. De heldere klank van kleine mensen en vogels maakt een wereld van verschil.

De tekst over de merel in ‘An Leabhar Mór’, The Great Book of Gaelic, p. 36. Schrijver van het gedicht is onbekend. Bewaard in een middeleeuwse tekst als voorbeeld van Gaelic metrum. Misschien van een monnik in het klooster van Bangor/Bheannchair? In klank assoneren ‘loch’ en ‘lon’, meer en merel, ook mooi, net als de zachte g-klank in de eerste vier, en de harde ch-klank in de tweede vier regels.