mei 2010

Kikker in de emmer.
Hoe lang nu al? Hij leeft amper nog.
Zijn keel beweegt niet.
Over zijn ogen een waas.
Gerimpeld, bros zijn huid.
Net kikkerdril op het droge,
geelbruin van kleur zoals het turfkruim waar hij tussen zit.
Net een schapenkeutel, uitgedroogd door de turf,
een kameel, verdwaald in een gegalvaniseerde woestenij.

Leg de emmer op z’n kant.
Zijn onschuld verdient geen metalen doodskist,
geen strontkleurige celwanden.
Kijk hem aan. Hij beweegt, gaat rechtop zitten,
zijn gekreukte rug naar de hemel, zijn voeten stevig uit elkaar,
hij kijkt naar je. Hij vraagt niets. Hij wacht.

Dichtbij is de buitenkraan. Voor jou is het toch niet te veel
om een handvol water, druppel na druppel, op hem te laten neerkomen?
Zie je zijn rug – hoe de regen de kleuren weer terugbrengt!
Hij heft zijn handen op, raakt zijn ogen aan, klaagt
dat hij uit het ei geen oogleden en wimpers mee kreeg.

Ga nu maar. Jij hebt gedaan wat je moest doen.
Kom terug over een half uur – dan is hij wel weg.

Gréagóir ó Dúill, An Frog Sa Bhucaeid,
in ‘An Leabhar Mòr, The Great Book of Gaelic’, p. 160