In het aardedonker fietste ik het
terrein van Hydepark af, via de zijuitgang. Naast me opeens geritsel, dan een
paar sprongen: een ree, met haast en vaart snel weg. Direct volgend een tweede,
iets rustiger, ze herwon snel haar kalmte. De derde deed een paar stappen maar
bleef staan, vlak langs de weg. Niet dat ik haar zag – maar die kleine beweging
tussen dor blad, een adem, een bewustzijn…
Er is iets, maar je ziet het niet. Juist omdat je het niet ziet kan je het je
des te sterker bewust zijn. Is dat een beeld van geloven? De ree niet zien, en
haar toch dichtbij weten? God niet kennen, en toch durven geloven dat zijn hand
je niet los laat?
Onze wereld lijkt voor veel mensen dichtgetimmerd, zo had ik die dag op
Hydepark gehoord. Er is geen nooduitgang, geen schietstoel, geen hand van
buiten. Voor moderne mensen in het Westen is God verdwenen. Elk mens heeft aan
zichzelf genoeg. Uiteindelijk is ieder alleen. Filosofen kennen daar mooie
woorden voor. Immanentie en het opgesloten zelf. Dominees voelen het aan den
lijve. In alle hoeken van de kerk kom je het tegen: sorry, het zegt me niets.
Maar om dat te horen waren we niet gekomen: want er is ook een ander verhaal.
Dat gaat over mensen die toch de ree tussen de struiken hebben horen ritselen.
Dat gaat over God die van buiten komt maar zich toch ook binnen laat kennen.
Bijvoorbeeld daar waar de ‘agapè’, die belangeloze liefde, bloeit. Waar een
lied klinkt, een gebed bidt, woorden van dank gedeeld worden. Waar God geëerd
wordt, op menselijke wijze.

Was ik gestopt, dan was de ree gaan rennen, de andere
achterna. Maar waarom een ongeziene ree opjagen? Soms zie je dat waaraan je
voorbij fietst beter dan dat waarvoor je stil staat. Met denken kan het ook zo
gaan. Gedachten vluchten weg voordat je ze te pakken hebt. Ook
geloofsgedachten. Het is goed te blijven denken, te blijven spreken, te blijven
zoeken. Maar soms is het beter om samen stil te zijn, en te delen wat te weet,
wat je ziet, zelfs, juist in het donker.
Niet, door te beschrijven hoe een ree er uit ziet. ‘Vier poten, bruine
kortharige vacht, reebruine ogen…’ Niet, door te beschrijven hoe God er uit
ziet. Maar door in het donker het licht te zien dóórbreken. En hoor je het
ritselen?

Psalm 42

de moede hinde wordt gevolgd,
herkend, gezien
waar mensen weten wat het is:
dorst, droogte, dor en droevig zijn.

en als ze dan ontkomen is,
gedronken heeft, de schrik vergeten,
zich thuis voelt in het bos
en niet aan morgen denkt?

ze ritselt in het bosje.
is wie ze is en verder niet.
een schepsel Gods
die hemel, aarde en al wat daarin…

het hert gaat ongekende paden,
soms, even kruist het onze weg,
komt in een psalm terecht.
om nooit meer weg te gaan.
In dorst en overvloed. Als God.

eerder geplaatst in ‘Opgang’, kerkblad voor Protestants Zeist.