8
april – 17 juni: 9 mei

Vandaag
moet ik weer denken aan mijn leraar Nederlands, Herman Hissink. Een man met stevige
standpunten: de bèta’s verpesten de wereld, dat was één, en twee, de christenen
zijn begonnen, met die woorden uit Genesis: Onderwerpt
de aarde
. Ik merk nu dat hij in zijn tijd de boeken las die het begin
inluidden van de ecologische beweging: de stelling over de christenen werd
vertolkt door Lynn Townsend White, die schreef over ‘The Historical Roots of Our Ecologic Crisis’. Hij was historicus,
middeleeuwen-expert in Stanford en Princeton.
De natuur als middel om een doel te bereiken; om te oogsten; om mee om te
springen zoals een heer met een slaaf omgaat – leiden christenen dat niet uit
de bijbel af? Zijn andere levensbeschouwingen niet meer gericht op een wereld
waar ik onderdeel ben van een groter geheel? En heeft het keltische denken dat
ook niet veel beter bewaard?
We praten over de bronnen die we kennen. Simpson praat over Glastonbury,
waarhij op een zondagmorgen een saaie en woord-volle kerkdienst meemaakte, en
daarna in de grot daaronder het water zag stromen, kristallen zag glinsteren,
stil kon zijn. Zo ben je toch dichter bij God? Is dat niet typerend: stoer mannelijk
christendom, koesterend vrouwelijk heidendom? En het eerste, de winnaar, zette
de wereld naar zijn hand, tot de wereld uitgemergeld leegloopt?
Ik weiger het te aanvaarden. De eerste geloofsbelijdenis van ‘onze kerk’, de
Nederlandse Geloofsbelijdenis van 1566, begint met de belijdenis van God als
oneindige fontein, bron, van alle goeds, om vervolgens te stellen dat we God
kennen op twee manieren: uit het boek van de natuur, en uit het boek van de
schrift, de bijbel. Weinig artikelen uit belijdenissen zijn zo zelden geciteerd
– artikel 31 over het bestuur van de kerk is veel interessanter…
In die zin is de zwartwitschets terecht. Maar je kunt het ook omkeren: die
schrijvers van toen zagen het toch maar, hoe wezenlijk die bijbelse woorden
over God als bron zijn; en zoveel meer momenten waren er en zijn er waarop dat
weten bovenkomt. Díe elementen in onze tradities te vinden heeft meer zin dan
hem te verketteren en ons onder te dompelen in een onkritisch volgen van een
theorie, of een levensbeschouwing die van ver komt.
We praten verder; een van ons heeft evangelische vrienden die de wereld best
willen leegplunderen omdat de Heer toch snel terugkomt; of moeten we juist
denken aan participative eschatology, de toekomst van God is de wereld die je
zelf achterlaat? Teveel voor een studieverlof. Wel een punt dat mee blijft
spelen, op de achtergrond.


team en groep in de Aidan and Hilda community

Vandaag
Psalm 107. Over mensen in allerlei penarie. Er zijn er die zich verlaten voelen,
die in storm en ander noodweer in schip of vliegtuig –Jim Cotter!-doodsangsten
uitstaan, en soms ben ik dat zelf. Hoe dan?
Wij werden gek van onszelf,
doodziek van ons leugenleven:
ons kijken de andere kant op
ons niet willen weten, ons meedoen.
Toen heeft in ons midden één
geschreeuwd, in doodsnood, jij hoorde
jij kwam, jij stond aan de groeve
en zei: Ik zeg je, sta op.

De tekst uit de berijming komt weer boven, de enige psalmtekst uit Geneve die op
een refrein lijkt:
Gods goedheid houdt ons staande
zolang de wereld staat!
Houdt dan de lofzang gaande
voor God die leven laat.

10 weken
studieverlof: de betekenis van keltisch-christelijke spiritualiteit voor de
christelijke gemeente nu en morgen. Een regelmatig verslag. Aan het slot steeds
aandacht voor de Psalm die ik vandaag las, in de versies van Huub Oosterhuis,
150 psalmen vrij, en soms ook Jim Cotter,
Out of the Silence into the Silence, of de voorloper daarvan, Towards the
City, A version of Psalms 101-150.