Blog Image

Roel Bosch

Over dit blog

Beschouwingen en teksten, columns en artikelen.
Vrij gebruik in context waar de teksten tot hun recht komen, met auteursvermelding.

Karekiet – Outer Hebrides 10

Columns Posted on wo, mei 23, 2012 21:29:25

herplaatsing van juli 2009

Hier klopt iets niet. Ik sta stil, en als ik mijn ogen
dichtdoe lijkt het alsof ik ergens in Zuid-Holland bij het riet sta.
Natuurlijk, dat is het, ik hoor een karekiet. Onafgebroken
karrekarrekietkietkiet, wiegend in het riet. Nu weet ik hoe ik kijken moet.
Want riet, dat is hier, een kleine, ondiepe plas, veel is het niet, maar voor
deze karekiet moet het genoeg zijn. Daar zit hij al, trekt zich van ons niets
aan. Ik hoop voor hem dat, zo ver van alle andere geschikte gebieden, een
tweede karekiet, en dan van het goede geslacht, neerstrijkt. Anders zingt hij
nog heel lang door, deze zomer. En niemand antwoordt.

Naast hem, tien rietpluimen verder, maakt de ‘stonechat’
zich druk, de roodborsttapuit. Een vogeltje dat altijd zit te chatten, geen
moment stil, en zijn gezin antwoordt van alle kanten. Soms zitten ze op niets
dan stenen, maar wat afwisseling kan geen kwaad.

Ondertussen lopen we door. Van het meest tijdelijke dat je
je hier voorstelt, het gezang van een vogeltje van een paar gram, gaat het naar
de restanten uit het ijzertijdperk, iets hoger op de berg. Eerst langs een
stenen molensteen van de ‘Norse mill’. Tot 1850 kwamen de vrouwen van beneden
hier om hun graan te malen, hun haver en gerst. Een ingenieus systeem, waarbij
een klein beekje genoeg was om de ene steen op de andere te laten ronddraaien.
De ondersteen was te zwaar geweest om mee te nemen, toen ze weggestuurd werden.
De vreemdeling die met eigendomspapieren kon gaan zwaaien vond dat ze net zo
goed konden boeren op het armste puntje van het eiland. Goede plek voor herten,
hier, had de eigenaar gedacht. Bhaltos, zoals dit schiereiland heet, is al
tientallen eeuwen bewoond door mensen; nu wordt het tijd voor wat anders…

We volgen het stroompje tot boven, passeren een tweede
molen, en komen bij het Loch. Een paar stenen liggen nog klaar om de toegang
tot het stroompje naar beneden af te sluiten, zodat de waterdruk bij de molens
geregeld kon worden. Maar wat het meest de aandacht trekt is het eilandje in
het midden, met een rij stapstenen bereikbaar. De onderste stenen van de broch
op het eilandje geven aan dat er intensief gewoond is, waarschijnlijk in een
paar verdiepingen. Een ronde woning, een dubbele muur, met een flinke
tussenruimte, in die muur zie je nog het begin van de trap naar boven. De
ingang ligt juist niet bij de stapstenen, maar, goed verdedigbaar, aan de
andere kant. Nu zijn we de tijd van de molenstenen ver voorbij: dit is zo maar
duizend jaar eerder geweest, of nog langer daarvoor.

We klimmen omhoog, en gaan het verband zien. Daar beneden
aan de kust, bij de karekiet, in een baai waar het al snel veilig vissen is,
zijn ook veel oude resten gevonden. Daar woonden de gesettelden. De brede
machair, de strandvlakte met gras en kruiden, gaf ruim voedsel voor schapen,
koeien. Hier, boven, woonde een tweede gemeenschap. Steeds waren ze op hun
hoede voor invallers van beneden. Ze moesten het doen met minder. Zure grond,
misschien wat meer bomen toen dan nu, maar onherbergzaam, toch. Hoe zouden ze
zich gewapend hebben tegen de muggen, en die vreselijke steekvliegen, soms, op
zomerdagen?

Dunn en Broch op Bhaltos. Foto Marleen
B.Berg

De stenen muren van die oude woning zijn voor het grootste
deel gebruikt door een volgende rij bewoners, om de oever van het Loch in te
dammen. Of voor een stenen muur, om de schapen van de verschillende dorpjes uit
elkaar te houden. Ergens is nog een betonnen schapendip te zien, tegen teken,
dazen, vlooien, parasieten wat niet al – maar niet meer in gebruik nu.

Als we teruglopen zien we op elke heuveltop een cairn, een
hoop stenen. Niet de slordige hoopjes die wandelaars er achter laten, maar
zorgvuldig gecomponeerde stapels, met breed en baardig korstmos, honderd jaar
of ouder. Bakens, voor wie veraf op zee wil zien in welk stukje viswater hij
zijn netten mag uitzetten? Je trekt een denkbeeldige lijn van het baken naar
een punt aan de andere kust, en je weet waar je komen mag.

Beneden zingt de karekiet nog. Zou die al die eeuwen zijn
doorgegaan, terwijl mensen kwamen en gingen, elkaar het leven onmogelijk
maakten of juist vol zorg de strijd om het bestaan met elkaar deelden?



Je bent gezien – Outer Hebrides 9

Columns Posted on wo, mei 23, 2012 21:14:09

herplaatsing juli 2009

Het was zo’n dag dat het net niet regende, maar droog was
het ook niet. Een beetje grijzig, mistig, van het uitzicht genieten zat er niet
in. Echt zo’n gelegenheid om eens naar Craolista te gaan. Weer een ander
doodlopend weggetje in, dus. Maar wat is dat eigenlijk, een weg die doodloopt?
Iemand noemde de weg van 20 kilometer waarover we reden om in deze uithoek te
komen een doodlopende weg, ‘misschien wel de langste van Europa’ zelfs. Maar
van dood is hier geen sprake. Voor het zelfde geld kan je alle andere wegen als
eindeloze cirkel zonder doel omschrijven, en noem je deze weg de weg met één
doel.

Wij gaan dus het weggetje-dat-niet-doodloopt, maar ons naar
de kust brengt. Weer een ander stukje kust, steeds weer andere stukjes kust,
niet een is er gelijk aan een ander. Het dorpje heeft een oude Keltische naam,
Craolista. Als we uitstappen worden we geplaagd door de kwartelkoning, de
corncrake, die vast en zeker vlakbij in het hoge gras zit. Craolista en
corncrake, dat klinkt wel goed samen. Hij hoort hier echt helemaal. Z’n gekraak
achtervolgt ons het hele eiland over, maar zien, ho maar. Het lijkt erop dat
zijn voorkomen verband houdt met de leeftijd van het gehucht waar we zijn. Hoe
ouder het dorpje, hoe meer kans dat er ook een goede lap hoog gras te vinden is
waar ze zich kunnen verschuilen, pa, ma, de kleine kwartelprinsjes en
prinsesjes. Ik doe drie stappen naar links, vier naar rechts, klim een bergje
op, maar geen familielid laat zich zien. Ze kijken beter uit dan ik.

De kust hier heeft het karakter van een brede lage strook
land, met in de verte een groot strand. Wijd en omarmend ligt het er bij. Een
paar oude blackhouses zijn de laatste 20, 30 jaar verlaten, en verruild voor
huizen met ramen en pannen. Een van die nieuwere huizen wordt al weer vervangen
door een ruimer, hoger, lichter exemplaar. Overal spelen konijnen, voor niemand
bang. Een paar bouwvakkers zwaaien vriendelijk, maar die zijn niet van hier,
zie je op hun auto staan.

Ondanks de mist heeft iemand toch de was buiten gehangen.
Vrolijk zwaait een lijntje kleding in de wind. De duizend tinten grijs en blauw
en zeegroen worden opeens door een zachtoranje sloop of handdoek
opgengescheurd. Hoe zou het zijn, hier te leven? Heel gewoon, als je niet beter
weet. Dan begint hier gewoon elke weg die je je bedenken kunt, van doodlopen is
geen sprake.

Een paar dagen later kom ik langs schapenhouder John Mc
Cleod, die een paar van zijn schapen scheert. Ik ken hem al als ouderling en
voorzanger in de kerk, goede aanleiding om een praatje te maken. Waar hij
woont, vraag ik hem. Dat ken je al, zegt hij, ‘Craolista. You have been seen
there’. Dat klinkt niet verkeerd. Je mocht er zijn, zegt hij daar ook mee. Zijn
land strekt zich zo een mijl ver uit, van Craolista af, onvruchtbare heide,
moeras, maar voor zijn 200 schapen is er eten genoeg.

Onzichtbaar als de corncrake zijn toch overal mensen bezig,
in hun huis, op hun land, in kleding die zich aanpast bij de achtergrond. Een
blauwgeruite bloes en een grijzige pet zijn snel opgenomen in het land, merk ik
als ik afscheid neem. Zijn border collie, die voor hem de schapen bij elkaar
heeft gedreven, kijkt me aandachtig na.

Je bent gezien, daar moet je tegen kunnen, als je op een
eiland woont. Heen en weer jagen door het leven, op cirkelwegen die nooit
eindigen en nergens heengaan, is er hier niet bij. Doe maar rustig aan, elke
weg loopt uiteindelijk uit op een ontmoeting, een plaats waar je niet verder
kunt. We vinden elkaar wel. Wil je je daar laten kennen? Durf je je was te
laten waaien in de wind, met je eigen kleurkeuze, je eigen model? Of verstop je
je in het gras, als de corncrake?



Vergeving – Outer Hebrides 8

Columns Posted on wo, mei 23, 2012 21:03:06

De sleutel van ons huisje krijgen we van Fiona, die met man
en dochter schuin tegenover woont. Ze komt uit Ierland, haar man ook, ze leven
hier nu al een hele tijd. Maar als ze de naam van onze huisje, ‘Tigh a Bhèannaich’,
moet uitspreken, blijft ze steken. Dat Gaelic… Ze heeft een cursus gevolgd,
drie weken lang ondergedompeld in de taal, maar ze is het allemaal weer kwijt.
Iedere keer als ze probeert het te spreken krijgt ze direct antwoord in het
Engels. Ze probeert het al niet meer, ze durft het al niet meer. En haar
dochter krijgt het op school ook niet te pakken: het Gaelic daar is alleen
gericht op kinderen die de taal al kennen.

In heel Schotland zijn 70.000 mensen die Gaelic als eerste
taal hebben; de meesten wonen op de Western Isles – hier dus, Lewis en de
eilanden er omheen – , en in de Highlands in het Westen. Engels is voor hen, zo
lijkt het, gewoon de neutrale tweede taal. In het klasje ‘pre-school-kids’ dat
ik ontmoette, tien kinderen van 3 jaar oud, klonken Engels en Gaelic door
elkaar, en het was duidelijk: sommige kinderen beheersten beide talen, andere
alleen Engels; maar geen peuter die niet ook in het Engels aangesproken kon
worden.

Is ‘Engels’ dan zo neutraal, zo gewoon? De oudere generatie
heeft op school nog meegemaakt dat ze lijfstraffen kregen als ze op school
onderling Gaelic spraken; Engels was de taal van de samenleving, Gaelic een
achterlijke taaltje dat het op termijn zou moeten afleggen. Engels was ook de
taal van de mensen die de beslissingen namen. Tot in de jaren 1970 werden de
eilanden vanaf het vasteland bestuurd. Toen er een eigen Island Council kwam,
daarna, lag er een enorme achterstand op het gebied van scholen, wegen,
gezondheidszorg; de Gaelic sprekende eilanders konden zich daar nu voor het eerst
zelf verantwoordelijk voor voelen. Het zou niet vreemd zijn als Engels klinkt
naar koloniale verhoudingen, een wij en zij denken.

Maar officieel merk je daar niets van. De dingen zijn
gegaan, zoals ze gegaan zijn, lees je dan, hoor je dan als je met mensen
spreekt die het allemaal hebben meegemaakt. Alleen soms komt er toch wel wat
spanning boven. Op zes, zeven plaatsen op het eiland zijn kleine buurtcentra,
die ook een beetje museum zijn. Verzamelingen scheepsmodellen of vogelfoto’s,
tekeningen en maquettes van de oude blackhouses, de woningen van vroeger,
educatieve hoeken waar kinderen kunnen nadoen hoe het ging, weven, turfsteken,
een koe melken. Daarnaast de complete burgerlijke stand, van de laatste paar
eeuwen, voor zover nog te vinden. Daar komen Amerikanen, Canadezen, Australiërs
op af, op zoek naar hun voorgeslacht. Maar ook de verslagen van de Crofter’s
Committee, nauwkeurige notulen van hoorzittingen waar de bewoners van Lewis aan
een delegatie van het Britse parlement vertelden hoe het er in hun dorp aan toe
ging.

Kerkhof op Bernera, aan de Atlantische Oceaan, naast de
plaats waar woningen uit de IJzertijd zijn gevonden en herbouwd. Foto Marleen
B.Berg

In het dorpje waar wij nu twee weken wonen, Aird Uig,
stonden in 1880 elf huizen, op elf crofts. Elf lappen grond, her en der in
kleine brokjes verdeeld te vinden. De vruchtbaarste stukken grond, daar mogen
ze niet aankomen. De kinderen in het dorp kunnen niet naar school, behalve, in
de zomer, de allersterksten: het is vijf kilometer lopen over zwaar terrein. De
landheer steekt de jaarlijkse bijlage voor onderhoud van de weg in eigen zak:
er is geen weg. Er is geen kerk, geen godsdienstles. Voor boodschappen moeten
ze een paar keer per jaar over de hei een eind lopen, er heeft al eens iemand
een arm gebroken van het sjouwen. Eens in het jaar moet de pacht betaald
worden. Een boer van 70, die achter adem was en niet direct ‘present’ kon
roepen toen zijn naam genoemd werd, kreeg een zware boete wegens ‘te laat
binnenkomen’, een boete die sindsdien ieder jaar voor zijn croft terugkwam, ook
voor de zoons die het later overnamen. En die crofts? Ieder jaar zijn er meer
mensen, ze zijn te krap geworden, er gaan er in de winter dood van de honger.
En ondertussen heeft de heer vorig jaar weer een stuk grond voor zichzelf
ingepikt, een van de meest vruchtbare stroken. Er staat niets zwart op wit, ze
kunnen er niets tegen beginnen.

Heeft u dit zelf zo opgeschreven, vraagt de voorzitter van
de commissie aan de man die dit verslag voorleest. Nee, ik kan niet schrijven,
een van de jongeren heeft het gedaan. Begrijpt u wat u gelezen hebt? Ja. Klopt
het? Helemaal.

Lazy_beds_1686 Lazy beds van Aird Uig, aan de overkant van
het dal. Hier konden de bewoners van ons dorpje aardappels verbouwen, als
meststof werd zeewier gebruikt. De opbrengst was karig, het werk hard, en de
aardappelziekte lag op de loer. De naam Lazy Beds is een Engelse uitvinding;
gasten op het eiland dachten dat deze landbouwmethode er een was van ‘liever
lui dan moe.’

Het onderzoek, streek na streek in Schotland kwam aan de
beurt, was het begin van het einde van de rechteloosheid van de crofters. Pas
na de Eerste Wereldoorlog kwam er een einde aan de absolute macht van heren,
‘Lairds’. Er volgde nog een lange weg, tot het toestaan van de eigen taal van
de mensen op school, op borden langs de weg, in de politiek. Eindelijk het
einde van een staatsinrichting waarin de bewoners te gast waren in hun eigen
land.

Wat doet het, met een samenleving, waar mensen de namen van
hun voorouders in 1880 kennen, en de geschiedenis van hun vernedering kunnen
opzoeken in het buurtcentrum? Wat ik proef, voortdurend, is dat mensen geen zin
hebben in wrok en boosheid. ‘Vergeving’ is een woord dat hier al eeuwen lang
klinkt. In een aangrijpend Gaelic gedicht uit 1700 (zie onder) zingt een vrouw
dat ze houdt van de man die haar vader vermoordde, haar broers, haar man – hij
is ook een mens. Ze kent hem niet, hij woont in een ander dorp, maar haten?
Haten wil ze niet, zal ze niet, nooit.

De geschiedenis van het eiland, van Schotland, is er een met
heel wat bloedige bladzijden. Hoe de Noren kwamen en moord en verderf zaaiden
op de kusten, rond 1100, hoe de Morrisons en de Macaulay’s elkaar bloedig te
lijf gingen, rond 1500, hoe de Mackenzies in de pan werden gehakt, rond 1700,
de verhalen sterven nooit. Dat verhaal van de Engelsen die het land bestemden
voor schapen en herten, en de bewoners aan de hongerdood of emigratie
overlieten voegde zich daar bij. Maar het is alsof die instelling van
‘vergeving’ daar gelijke tred mee hield. Met of zonder godsdienstige motivatie:
wie leeft vol wraakgevoelens vermoordt vooral zichzelf, zo klinkt de simpele
wijsheid. En de getroffenen hielpen elkaar om te overleven.

Het is alsof ik het nu hoor: zolang wij onder elkaar ons
Gaelic mogen spreken, is het prima om Engels te gebruiken als er anderen bij
zijn. Geef ons dan ook de ruimte om te zijn wie we zijn, onze eigen vorm van
geloofsgemeenschap te hebben, van ons inkomen bij elkaar te scharrelen, van
psalmzang en landbouw, van zowel Schot zijn als Brit, van mens-zijn, kortom.
Leven alle mensen niet van geven en ontvangen, fouten maken en vergeving geven
en krijgen?

Ailean Dubh
e Lòchaidh / Ailean Dubh uit Lochy

Ik mag Ailean Dubh uit Lochy graag.

Ik houd van Ailean met het bruine haar en de mooie jas.

Ik mag Ailean Dubh uit Lochy graag.

Ailean, Ailean, ik ben blij dat je leeft.

Je hebt mijn koeien van het land verjaagd,

je hebt mijn voorraad haver en gerst verbrand,

je doodde mijn drie jonge broers,

je doodde mijn vader en mijn man.

Ook al deed je dat, ik ben blij dat je leeft.

anonieme vrouw uit het geslacht Mackenzie, rond 1700. -An
Leabhar Mhòr, The Great Book of Gaelic, p. 64. In Gaelic Folk Music wordt het
lied regelmatig opnieuw vertolkt, zo bijvoorbeeld door Fiona Mackenzie – Orain
Nan Rosach.



De vrouwen van Bhaltos – Outer Hebrides 7

Columns Posted on wo, mei 23, 2012 20:50:34

herplaatsing van art. aug. 2009

En toen liep de emmer over… Het is zo rond 1880. De mannen
waren de zee op om te vissen, alleen vrouwen en kinderen waren aanwezig. De
landeigenaar vond dat een goed moment om de stier op te halen. De inwoners van
het schiereiland Bhaltos, een van de gebieden in de Uig area, deelden dezelfde
stier. Als hij zijn werk gedaan had stalden ze hem op een eilandje waar het
voor hem goed uit te houden was: genoeg te eten en te drinken, geen rivalen,
geen koeien, geen mensen.

Een kadaster was er niet, niemand wist welke lap grond bij
wie hoorde. Dus, zo dacht de ‘laird’, de land-lord, aan wie de dorpsbewoners
hun pacht moesten afdragen, dat ook dit eiland van hem was. Ieder jaar claimde
hij meer. Wie had de macht het tegen hem op te nemen? Landje-pik, verder en
verder, steeds weer een stuk goede grond onttrokken aan de groeiende groep
mensen die steeds meer opschoof, richting hongersnood en hongerdood, of
richting vlucht, emigratie naar Canada, Australië. Zo waren de boeren nu maar
aan het vissen geslagen, tegen hun wil. Loopt niet in elke samenleving een
scherpe lijn tussen landrotten en visserslui? Het moet wel slecht gesteld zijn
met de voedselvoorziening, wil die lijn vervagen. Hoe dan ook doet dat pijn –
want een landrot heeft meer kans om de zee niet te overleven.

En toen, de mannen waren weg, zagen de vrouwen hoe de
landheer aan kwam varen, met een groep mannen, recht op de stier van Bhaltos
af. Nu was hun meegaandheid voorbij. Ze laadden hun schorten vol stenen, namen
de bootjes die nog over waren en voeren uit. Terwijl de mannen hun best deden
de stier in hun schip te krijgen werden ze met stenen bekogeld. Niets anders
wisten ze te doen, dan stoppen, inpakken en wegwezen. De stier bleef waar hij
was.

Twee of drie van de vrouwen werden later door mariniers
opgehaald, en berecht in Stornoway. De publieke opinie was hun beste advocaat.
Hier was een drempel overschreden; ze kwamen vrij.

Een ruime eeuw later, 1999, hebben de bewoners van Bhaltos
hun eiland in eigen handen kunnen nemen. Langzaam maar zeker sterft het
Landlordism uit. Dat heeft er mee te maken dat de oude rijken steeds minder
rijk zijn, en uit geldgebrek hun grond moeten verkopen. En nieuwe rijken
investeren niet in wespennesten. Ook speelt mee dat door de Schotse zelfstandigheid,
het eigen parlement, de herwaardering van het Gaelic als rijke taal mensen ook
op lokaal niveau zelfbewuster worden. Een wet die het mogelijk maakt dat niet
een persoon maar een plaatselijke gemeenschap eigenaar van de grond wordt
schiep de juridische mogelijkheid. Maar de verhalen van de strijd van de
vrouwen om de stier worden ook doorverteld. En de verhalen van de opstandige
mannen die opgepakt werden, en jaren in Edinburgh in de gevangenis zaten. Op de
grens van de drie ‘crofts’, de plaatsen waar zij woonden, zijn monumenten
opgericht.

In zijn boek ‘Soil and Soul’, geeft Alistair MacIntosh aan
hoe de Schotten eigenlijk pas vanaf het eind van de twintigste eeuw onder ogen
durven zien hoe hun land een kolonie is geweest, met de zelfde reflexen en mechanismen
als bij koloniën in Canada, Australië, Afrika, Azië. De mensen die er geboren
waren werden als onkundigen en niet-bezittenden behandeld, hun talen primitief,
hun grondgebruik lui en dom, hun muziek onbeschaafd, hun geloof heidens, hun
familiebanden ongepast, hun oude vetes een bewijs van intellectueel onvermogen.
Soms moesten het geleerden zijn die daar tegenin gingen, soms juristen, de
dominee van Stornoway of de schout van Harris – soms de vrouwen van Bhaltos. En
voordat niet alleen de mensen uit de kolonie zijn, maar ook de kolonie uit de
mensen is, duurt het een paar generaties.

‘lazy beds’ – overal op de Hebriden zie je zulke vage
profielen, dicht bij de zee. Hier werden aardappels geteeld, met als meststof
het zeewier. Engelsen vonden het maar een vreemde gang van zaken, en noemden
het een luie manier van tuinier zijn. Ze waren zich er niet van bewust hoe
onmogelijk landbouw eigenlijk is, op deze zure en zilte grond, en hoe krap de
marges voor de bewoners. Toen ze doorkregen dat zeewier economische waarde had,
eisten de Lords alle wier voor zichzelf op, als basis voor de kelpindustrie,
een nieuwe slag voor de crofters.