herplaatsing van juli 2009

Hier klopt iets niet. Ik sta stil, en als ik mijn ogen
dichtdoe lijkt het alsof ik ergens in Zuid-Holland bij het riet sta.
Natuurlijk, dat is het, ik hoor een karekiet. Onafgebroken
karrekarrekietkietkiet, wiegend in het riet. Nu weet ik hoe ik kijken moet.
Want riet, dat is hier, een kleine, ondiepe plas, veel is het niet, maar voor
deze karekiet moet het genoeg zijn. Daar zit hij al, trekt zich van ons niets
aan. Ik hoop voor hem dat, zo ver van alle andere geschikte gebieden, een
tweede karekiet, en dan van het goede geslacht, neerstrijkt. Anders zingt hij
nog heel lang door, deze zomer. En niemand antwoordt.

Naast hem, tien rietpluimen verder, maakt de ‘stonechat’
zich druk, de roodborsttapuit. Een vogeltje dat altijd zit te chatten, geen
moment stil, en zijn gezin antwoordt van alle kanten. Soms zitten ze op niets
dan stenen, maar wat afwisseling kan geen kwaad.

Ondertussen lopen we door. Van het meest tijdelijke dat je
je hier voorstelt, het gezang van een vogeltje van een paar gram, gaat het naar
de restanten uit het ijzertijdperk, iets hoger op de berg. Eerst langs een
stenen molensteen van de ‘Norse mill’. Tot 1850 kwamen de vrouwen van beneden
hier om hun graan te malen, hun haver en gerst. Een ingenieus systeem, waarbij
een klein beekje genoeg was om de ene steen op de andere te laten ronddraaien.
De ondersteen was te zwaar geweest om mee te nemen, toen ze weggestuurd werden.
De vreemdeling die met eigendomspapieren kon gaan zwaaien vond dat ze net zo
goed konden boeren op het armste puntje van het eiland. Goede plek voor herten,
hier, had de eigenaar gedacht. Bhaltos, zoals dit schiereiland heet, is al
tientallen eeuwen bewoond door mensen; nu wordt het tijd voor wat anders…

We volgen het stroompje tot boven, passeren een tweede
molen, en komen bij het Loch. Een paar stenen liggen nog klaar om de toegang
tot het stroompje naar beneden af te sluiten, zodat de waterdruk bij de molens
geregeld kon worden. Maar wat het meest de aandacht trekt is het eilandje in
het midden, met een rij stapstenen bereikbaar. De onderste stenen van de broch
op het eilandje geven aan dat er intensief gewoond is, waarschijnlijk in een
paar verdiepingen. Een ronde woning, een dubbele muur, met een flinke
tussenruimte, in die muur zie je nog het begin van de trap naar boven. De
ingang ligt juist niet bij de stapstenen, maar, goed verdedigbaar, aan de
andere kant. Nu zijn we de tijd van de molenstenen ver voorbij: dit is zo maar
duizend jaar eerder geweest, of nog langer daarvoor.

We klimmen omhoog, en gaan het verband zien. Daar beneden
aan de kust, bij de karekiet, in een baai waar het al snel veilig vissen is,
zijn ook veel oude resten gevonden. Daar woonden de gesettelden. De brede
machair, de strandvlakte met gras en kruiden, gaf ruim voedsel voor schapen,
koeien. Hier, boven, woonde een tweede gemeenschap. Steeds waren ze op hun
hoede voor invallers van beneden. Ze moesten het doen met minder. Zure grond,
misschien wat meer bomen toen dan nu, maar onherbergzaam, toch. Hoe zouden ze
zich gewapend hebben tegen de muggen, en die vreselijke steekvliegen, soms, op
zomerdagen?

Dunn en Broch op Bhaltos. Foto Marleen
B.Berg

De stenen muren van die oude woning zijn voor het grootste
deel gebruikt door een volgende rij bewoners, om de oever van het Loch in te
dammen. Of voor een stenen muur, om de schapen van de verschillende dorpjes uit
elkaar te houden. Ergens is nog een betonnen schapendip te zien, tegen teken,
dazen, vlooien, parasieten wat niet al – maar niet meer in gebruik nu.

Als we teruglopen zien we op elke heuveltop een cairn, een
hoop stenen. Niet de slordige hoopjes die wandelaars er achter laten, maar
zorgvuldig gecomponeerde stapels, met breed en baardig korstmos, honderd jaar
of ouder. Bakens, voor wie veraf op zee wil zien in welk stukje viswater hij
zijn netten mag uitzetten? Je trekt een denkbeeldige lijn van het baken naar
een punt aan de andere kust, en je weet waar je komen mag.

Beneden zingt de karekiet nog. Zou die al die eeuwen zijn
doorgegaan, terwijl mensen kwamen en gingen, elkaar het leven onmogelijk
maakten of juist vol zorg de strijd om het bestaan met elkaar deelden?