herplaatsing van 10 November 2008

‘Zulke liederen mogen we bij ons niet meer zingen’, zei een
gast, die gisteren bij ons in de kerk was. Het is november, en dan komt er nog
wel eens een lied voorbij waarin het Laatste Oordeel wordt genoemd. ‘Sta daarom
eenmaal in voor mij, o Christus, om uw wonden.’ In een smeeklied uit de tijd
van de grote oorlogen en pestgolven in Europa, zo tegen 1590, zingt een
vertwijfelde gelovige dat, en wij zongen het na, gezang 279. Wat een klasse, in
melodie en tekst! Maar bij haar in de kerk mag dat niet meer. De dominee
gelooft niet in de dood van Christus voor onze zonden, dus zo’n lied komt er
niet in, die wonden en zo, ba.

Zo lust ik er nog wel een paar. Laatst zongen we, met Huub
Oosterhuis: ‘Iedereen wil wel een ander maar weet niet hoe’. (490) En als ik nu
heel gelukkig ben met degene die bij me hoort? Ik heb het toch laten zingen.
Het lied drukt wel een levensgevoel uit, van nooit tevreden zijn. Dat ken ik.
En is mijn overtuiging het richtsnoer voor elke gezongen regel?

‘De vogels van de bomen die lopen door de lucht’ – een niet
zo poëtisch aangelegd persoon vertelde me daarna dat vogels vliegen en niet
lopen door de lucht. Dat ik dat had durven laten zingen! Jammer dan; ik kijk
uit mijn dakraam naar de twee kauwtjes die op de schoorsteen elkaar zitten te
pluizen, een trouw stel. Zometeen gaan ze samen wandelen, denk ik, door de
lucht, even een ommetje. Ik zie het verkeerd, maar ik zie het wel goed. En die
ander moet de poëzie dan maar even lenen, van de dichter en de musicus die ze
ook inderdaad laat lopen door de lucht. (Gezang 49)

Wie zingt, leent zijn stem ook aan een ander, aan de mensen
om hem heen, aan de mensen van vroeger. Wie zingt, ziet dingen met de geest die
het oog niet waarneemt, die het verstand negeert. Wie zingt, voegt zich in een
lied dat al eeuwen klinkt. Wat ik toevallig als dominee nu allemaal vind van
die teksten is maar een deel van de vraag.

Zeker in de Nederlandse protestantse kerk, in zogenaamd
progressieve vleugeltjes, zie ik een grote zelfverzekerdheid. ‘Onze manier’ van
spreken en zingen over God moet wel de enig juiste zijn. Een voortgaand geloof
in de steeds betere wordende inzichten in God en de wereld staat stoer
overeind. Alles van vroeger is weerloos, in deze manier van denken. Is er nog
ergens een vleug katholiciteit te vinden, een weten dat we als dwergen op de
schouders van reuzen staan, dat we samen een wereldwijde kring van gelovigen
vormen, dat mensen op al die plaatsen in de wereld een geloof delen, ook al
kunnen meningen en uitleggingen van geloofsartikelen verschillen?

Als studentenpastor kwam ik allerlei gelovigen tegen.
Daarbij vele begaafde jonge mensen van over de hele wereld, die in een extra
jaar Maastricht zich verder bekwaamden voor hun taken in Rwanda of Zimbabwe, Indonesië of de Filippijnen, Maleisie of de Verenigde Staten. Ze hielden
van zingen, ze hielden van geloven, ze vonden het vreemd dat het hier allemaal
zo mager en schraal was. Hun geloofsvisie, was die ouderwets en simpel? Of
putten zij gewoon diep uit allerlei bronnen, en konden ze vol vertrouwen gaan,
terug naar een land waar het niet zo simpel is allemaal, juist in een
simpelheid van geloof?

Ik pleit niet voor simplisme. Wie eenmaal denken leert, die
leert het nooit meer af. Maar wel voor meer dan denken pleit ik. Laat je
meenemen in de stoet van mensen die doorgaan, Gods volk onderweg, dat vergt ook
de overgave aan woorden die de jouwe niet zijn. Met je armen over elkaar langs
de kant gaan staan, mokkend en mopperend, ‘dit is mijn godsbeeld niet’, dat is
toch geen oecumene te noemen? Christen zijn, daarbij hoort dat je de
aansluiting durft maken met mensen, ‘broeders en zusters’, vroeger en nu, hier
en daar. Hoe kan dat beter dan door te zingen?

Meezingen, meer-stemmig zingen, in die oude woorden je
nieuwe betekenis durven leggen, gewoon, lopen door de lucht, en vliegen op de
aarde, noem het maar: geloven. Daar word je een gelukkiger mens van. Je zou er
haast een engel van worden… Je kunt zoveel meer mooie liederen zingen, als je
die censuurstift weglegt! En voor de dominees onder ons, ‘tot zelfonderzoek’;
in hoeverre mag mijn mening de norm zijn voor allen? Waar sta je voor de
oecumene in, ja, ook die met het verleden?