herplaatsing van 27 November 2008

Boomklever

Ik heb hem nog geen dag niet gehoord, hier in Zeist, de
boomklever. Blauwspechtje, wordt hij in sommige dialecten genoemd, een mooi
vogeltje, loodblauwe rug, oranje flanken, handig loopt hij de eiken achter ons
huis op en neer, langs de stam, over de takken. Met zijn flinke snavel peutert
hij overal insecten vandaan. Maar het meest opvallend is zijn geluid. Nu, in de
winter, meestal een stevige roep, maar soms en straks in het voorjaar een heel
vrolijke luide ‘tjoep tjoep’. Toen ik de hond had uitgelaten, vanochtend,
hoorde ik hem al weer zo vrolijk tjoepen. Amper was ik binnen, of hij landde
aan de andere kant van het raam, op de tegels. Zoek zoek, her en der kijken, in
gaatjes en tussen de bladeren. In zijn snavel een flinke oogst – een cocon
van een insect? Als veelzijdige boomklever kon hij ook de muur beklimmen. Daar vond
hij een gat dat precies was wat hij zocht, en hij stopte zijn snavelinhoud er
in. Hipte nog wat rond, de snavel leeg, keek goed om zich heen of niemand hem
gezien had, en weg.

Nu zit er een dikke grote ongerepte zonnebloempit in een gat
in ons muurtje. Voor slechte tijden. En alleen hij weet ervan.

Let op de vogelen des hemels, zij zaaien niet en maaien niet
en brengen niet bijeen in schuren… het bijbelwoord uit Matteüs 6 heeft een
kleine voetnoot nodig. De gaaien en de boomklevers in onze tuin ondermijnen het
woord van de Heer. Nu, die zal daar wel tegen kunnen. Ik blijf kijken. En wie
weet, op een dag, in het holst van de winter, komt de boomklever terug, zegt
God dank dat het pitje er nog ligt en kan weer een paar uur verder. Als hij
tjoep zegt op een koude dag weet ik dat het zover is.