In een na-oorlogs flatblok in Arnhem brengen ze één woning
terug in de oude jaren-50-staat, om hem zo te verhuren. De nieuwe bewoners
vinden het goed dat eens per maand bezoekers hun ‘museumwoning’ komen
bezichtigen. Die nieuwe bewoners: die moeten daar iets mee hebben; niet overal
elektrische apparaten, geen uitgebreide keukeninventaris, een eenvoudige douche
is genoeg. Zulke mensen bestaan.

Het verhaal kwam in me boven toen ik iemand sprak die de
herziening van de psalmberijming 1967, zoals nu opgenomen in Liedboek 2013,
maar niets vond. Waar het over gaat?

Vanaf 1943 heeft een groepje mannen de psalmen berijmd, tot
de versie die eind jaren ’50 klaar was. Op een eerste druk in 1961 volgden nog
enige correcties, maar die gingen vooral over de inhoud. De vorm en taal lagen
vast: het Nederlands van kort na de oorlog. De taalgids schreef voor dat de
buigings-n en –r gebruikt werden: met luider
stem(me), ik loof den Heer. Als je een bevel gaf aan
meerdere personen voegde je aan de stam van het werkwoord een –t toe: Looft den Heer, gij volken! En
inderdaad, gij kwam nog voor in deze
taal. Ook het woordgeslacht hielden de dichters in de gaten. De eerste zin van
dit stukje zouden zij corrigeren: ‘een woning, om haar te verhuren’. ‘Woning’ is immers een vrouwelijk woord? Helemaal
vreemd voor ons zijn vormen als: Gij
sloegt
(Ps 3:3). Gij slaat, dat
kennen we, maar dat in de verleden tijd ook de –t werd toegevoegd was ook in
1961 al een zeldzaamheid.

Wat doe je met zo’n tekst, in een tijd waarin al deze
verschijnselen verdwenen zijn? De taal is als de bedding van een rivier: in de
loop van de tijd slibt er hier wat aan, spoelt er daar wat weg. Taalkundigen
van het Genootschap ‘Onze Taal’ observeren dat, woordenboekmakers passen zich
aan. De –t van de gebiedende wijs meervoud is ongepast, tegenwoordig, een
archaïsme (antieke vorm), hooguit in quasi-degelijke taal en in cabaret op z’n
plek. En soms in taal van religieuze groepen. Vertalers van Oosterse wijsheden
gebruiken hem nog, om hun resultaat een religieuze klank te geven. De vertalers
van de Nieuwe Bijbelvertaling, 2004, lieten hem al vallen. Zo spreekt, zo schrijft
een Nederlander niet.

En toen moesten we een boek maken, met de psalmberijming van
1967 (1961, dus eigenlijk) er integraal in. Prima, het is een prachtige tekst.
De dichters hebben er, onder aanmoediging van Martinus Nijhoff, een eigen
karakter aan gegeven. In sommige gevallen probeerden ze de meest geliefde
verzen uit de versie van 1773 nog over te nemen. Écht 1955 hielden ze al te
schokkende beelden soms weg. ‘De weeën die de barende vrouw overvallen’, psalm
48:7, namen ze niet over, zoiets nóemde je gewoon niet, in die tijd. En: ze
hielden zich aan het Nederlands van toen, misschien nog wel wat deftiger zelfs.

De redactie van het Liedboek 2013 had de opdracht om deze
berijming op te nemen, juist omdat in sommige kerken pas sinds kort deze versie was
ingevoerd. Hooguit voor een bij-de-tijd brengen van de taal was ruimte.Maar hoe dat zou moeten?

Dat kon alleen op de vierkante centimeter gebeuren. De
zinsbouw kon niet gewijzigd, verandering in de
structuur zou problemen geven bij gebruik van twee bundels tegelijk, oude en onbekende woorden zouden zichzelf al zingende maar moeten
uitleggen. Wat kon, was: het laten vervallen van de overbodige slotletters,
zoals de meervouds-t in de gebiedende wijs, en de naamvals-n in die gevallen
dat het het metrum niet zou veranderen. Daarnaast zouden we ook het wegvallen
van een lettergreep in verband met het aantal noten (elisie) anders oplossen: ‘andren’
wordt ‘anderen’, ‘lamren’ ‘lammeren’.

Tja, als ik het zo zie, dan zijn vele verzen sterk
verbeterd.

Geef de God der goden
eer,
jubel voor der heren
Heer.
Hij doet wonderen,
Hij alleen,
trouw door alle tijden
heen.

in plaats van:

Geeft den God der
goden eer,
jubelt voor der heren
Heer.
Hij doet wondren, Hij
alleen
trouw door alle tijden
heen.
(136:2)

Tegelijk knaagt er ook wat: er blijven verouderde vormen aanwezig:
der goden, der heren. Iedereen snapt het. Het is typisch een postmoderne
oplossing, een assemblage van oud en nieuw. Het sluit ook aan bij de
zangpraktijk: als ik luister naar wat de meeste mensen zingen komt dit er uit.

Wat zouden de dichters er van gevonden hebben? In zijn serie
van vijf boekjes over de psalmen komt een van hen, Willem Barnard, regelmatig
terug op zijn berijmingen. Met liefde, weemoed, maar tegelijk ook kritisch kan
hij er over schrijven. Soms schaamt hij zich zelfs. Psalm 29, de sabbatspsalm,
7 keer klinkt de stem van de Eeuwige: helemaal verdwenen in zijn berijming, dat
had hij helemaal niet gezien! We zijn zoveel verder, in het goed lezen van de
Schrift, kan hij dan opmerken. We roepen om een nieuwe manier van psalmen
zingen. Wat hem betreft: niet langer berijmd!

Goed, in het nieuwe boek staan naast deze 150 ‘geneefse
psalmen’ nog 120 andere versies. In 12 gevallen de onberijmde psalmen, om
reciterend te zingen. Zes Psalmen voor
Nu, vanuit het Hebreeuws opnieuw vertaald, in vrije versvormen. Nog veel meer.
Zou het lukken, nu het Liedboek klaar is, opnieuw te gaan werken aan een
samenhangende zingbare vorm van de 150 psalmen, al doende lerend, zoals de
mannen van ‘1967’ dat ook gedaan hebben? En dan nu met mannen en vrouwen van
2013… Met de taal van, zeg 2000-2013.

En misschien: wie in de woning uit de jaren ’50 blijft wonen
zingt voorlopig nog lang verder, de psalmen met ‘Gij sloegt’ en ‘Looft den
Heer’. Daar is niets mis mee.

Op een rijtje, uit een rapport dat we hierover schreven
tijdens ons werk, de zes problemen die we tegenkwamen. Alleen 2 en 6, soms ook
4, konden we aanpakken:

  1. verouderde woorden:
    gevloden, loof, gans anders, welzalig, raad der bozen
  2. verouderde
    werkwoordsvormen: hij treffe mij, gij sloegt, zoekt!
  3. verouderde
    woordcombinaties: lachen met
  4. verouderde
    naamvalsvormen: uwe goedertierenheid, den Gerechte
  5. ingewikkelde zinnen,
    meestal ivm schikking en gebruik voegwoord
  6. elisie onzichtbaar:
    andre ipv and’re; zo bijv. in Psalm 114 ‘lamren’.