Vanuit de trein hadden we de zon onder de horizon zien
zakken, ergens tussen Breukelen en Utrecht. Geen straf om op reis te zijn; maar
tegelijk lokt huis. De moeder met haar twee kleine jongens, 3 en 5 schat ik ze,
stapte voor me uit en was al haast het perron af toen de kinderen haar
tegenhielden. Eerst zwaaien naar de trein, als die wegrijdt!

Ze vatte het sportief op, bleef staan, keerde om. Tegen mij
zuchtte ze: ‘Komen we terug uit Spanje, moeten we nu juist hier nog wachten tot
de trein weg is!’ Ik wachtte niet mee. Ik zwaai niet naar wegrijdende treinen
waarin ik toch niemand ken.

Toch hadden die jongens gelijk. Een dag lang reizen doet
iets met je. Omgeving na omgeving komt voorbij, elk vervoermiddel is ook weer
een eigen cultuur, een geur, kleuren, geluiden. Je wordt er moe van. Nu waren
ze bijna thuis. Nog één ritje, een auto, taxi, bus? Dan is het weer vertrouwd.

Maar hun decor van de hele dag moest nog uitgezwaaid. De
mensen achter ramen, het geluid van de wielen, de mensen met hun uniform,
vrolijk of chagrijnig, de buren turend op schermpjes of ín voor een praatje. En
zo zwaaiden zij hun reis uit.

Wat ze deden was het uitvoeren van een ritueel. Een symbolische
handeling die het mogelijk maakt klaar te zijn voor wat hierna komt. Dag zeggen
tegen de tijd, dag zeggen tegen Spanje, dag zeggen tegen een dagpatroon waarin
ze anders met hun moeder omgingen dan straks thuis weer. Met het wegrijden van
de trein kunnen ze dat oude leven loslaten. Ze zullen straks vast beter kunnen
slapen dan zonder de uitzwaaierij.

Onderweg naar huis zie ik het beeld steeds terugkomen. Het
mengt zich met dat van de zaal waar ik vanmiddag was. Nicht Merel en haar grote
liefde Edwin zeiden vaarwel; zij gaat hem achterna naar Nicaragua, vol idealen
en plannen, opgeleid en wel. Als ze daar in december zullen trouwen zijn wij
daar niet bij. We hebben hen nu dus maar uitgezwaaid.

Zo waren we daar in die zaal, waar we al eerder
familiefeestjes hadden gevierd. Niet iedereen van toen is er nu nog bij. De ene
na de andere trein is voorbijgegaan. We zwaaiden, op zoveel verschillende
manieren.

Nog een beeld mengt zich ermee, dat van de morgen die komt.
Nu is het zaterdagavond; over een halve dag vieren we kerkdienst. Is dat niet
ook een soort van dagzwaaien? We zingen ons de kerk binnen; we noemen woorden
over zonde en pijn; we lachen om wat goed is; we delen de dingen die we samen
te dragen hebben; we krijgen woorden te horen van ooit en elders; brood en
beker gaan rond, brood voor onderweg, de beker van het koninkrijk. En elke week
weer opnieuw. Een ritueel, dat ons bijblijft als we het perron weer af lopen,
de kerk uit.

Stilstaan, om te zwaaien naar de trein die gaat.

Goed, om daar de tijd voor te nemen.

Goede reis, vaya con Dios, en à Dieu!

uitgezwaaid worden, op Iona, april 2012