Je zult maar dogmaticus zijn, theoloog met als specialisatie
de dogma’s van kerk of geloof. Ik hield het de afgelopen maand bij, waar en
wanneer ik het dogmawoord hoorde. ‘We hebben hier geen dogma’s’, klonk het her
en der bezwerend. Een uitvaart, ‘nee, vader was geen dogmatisch christen, en
wij als kinderen hebben de kerk en het dogma vaarwel gezegd’; een spreker die
zijn geloofsgemeenschap introduceerde, ‘nee, we hebben in onze gemeenschap alle
dogma’s afgeschaft’. In kranten, beschouwingen, ‘het dogma dat priester
ongetrouwd moeten zijn’, ‘het dogma dat mannen het beter weten’, amaj, wat
hebben dogma’s veel op hun geweten.

Nee, dan de andere kant. ‘Want wij weten dat iedereen een
deel van de waarheid ziet’, op die uitvaart. ‘Wij weten dat God ons niet hoort,
ons niet ziet, niet ingrijpt in de gewone gang van zaken’, sprak de
nieuw-gelovige; ‘voor ons gaat het om de verwondering.’ ‘Alle mensen zijn
gelijk, mannen en vrouwen’, ‘een priester moet juist weten wat in mensen
omgaat, hij of zij moet toch eigenlijk gewoon een relatie hebben’.

Maar zijn deze uitspraken dan niet net zo goed dogma’s? Uitgangspunten,
waarop je je manier van leven baseert? Onderlinge afspraken, die passen bij jou
en je vrienden? En zou het nu niet interessant zijn om eens te wikken en te
wegen, voordat je zulke stellige uitspraken doet, uit de eerste reeks én uit de
tweede reeks? Als het je gaat om de verwondering, hoe kan je dan bij voorbaat
al stellen dat ‘God’ je niet hoort?

Je zult maar dogmaticus zijn, undercover gegaan, omdat je
naam verdacht klinkt. Steeds opnieuw grinnik je even, of zucht je. Wat een
onuitgewerkte dogma’s beheersen ook de dogmalozen. Wat een
doe-het-zelf-dogma’s, met zinnen waar een heleboel achter weg kan komen. Stel,
je kiest voor een leven alleen, een leven in dienst van je beroep en je
roeping. Of je koos er niet voor, maar het is zo gelopen, en uiteindelijk is
het ook zo gek nog niet, al die diverse contacten die jou en anderen rijk
maken. ‘Een priester moet toch eigenlijk een relatie hebben’, hoor je dan als
dogma. Ach, laat maar.

Ik weet het, eigenlijk gebruik ik nu twee verschillende
betekenissen voor het woord dogma. De ene zou je ook kunnen omschrijven als
‘axioma’, onbewezen uitgangspunt. ‘God bestaat niet’, of ‘God bestaat’.
‘Godsdienst verpest de wereld’, of ‘de bèta’s verpesten de wereld’. Met
gelijkgestemden kan je het lang uithouden, drijvend op de axioma’s van het
eigen gelijk. Ook in kerken, oud en nieuw, conservatief of modern, spelen ze
een belangrijke rol. Ze maken communicatie met gelijkgestemden simpel, hoewel
wat saai, en met buitenstaanders vruchteloos. ‘We zijn het niet eens’. ‘Ze zijn
mij te gereformeerd’. ‘Ze zijn wel zweverig hoor.’ Vervang in de bovenste
alinea het woord dogma eens door ‘axioma’, kom je dan niet verder?

De andere vorm van dogma is, als mensen samen iets zeggen
omdat ze van zwijgen ook niet wijzer worden. ‘We spreken, opdat er niet geheel
en al gezwegen zou worden’, zo vat een oud geschrift het samen*. En dan stamelen
ze wat, over hoe je God zou kunnen kennen, uit het boek van de natuur, en uit
het boek van de bijbel, en door de Geest die mensen bezielt, en door een mens
die op het toneel verscheen. En dan spreken ze af dat ze in dat spoor hun leven
willen zien, en dat er nog veel meer te zeggen is, maar dat mensen op heel
verschillende wegen gezocht hebben, en dan toch vaak terugkwamen op zoiets als
dit.

Of ze zijn begonnen met het maken van een lied, en het
zingen van een Psalm, en dan komt uit de lofzang, de doxa, een stelling, het
dogma, tevoorschijn. We loven de vader aan het begin van ons leven, de zoon die
met ons meeloopt en onze foute paden doorkruist, en de geest die ons moed geeft
om op eigen vleugels te vliegen. En we bedenken dat hier of daar een
hoofdletter wel gepast is, want het is niet niets, over God te durven praten,
en over een Zoon, en een Geest. En het komt in ons op dat als we ‘vader’
zeggen, dat we dan ook ‘moeder’ zeggen, want het gaat toch ook over geboren
worden en gevoed als een kind aan de borst. Nee, dat is meer poëzie dan
feitenkennis, meer vertrouwen dan rationele zekerheid. Daarom heet het dan ook
dogma. Dat is een begin van verder gesprek. Dat is een stapsteen in een groot
moeras, en vanaf die steen kijk je en prik je met een stok, en je ziet hoe je
verder komt, waar de volgende stapsteen is, en of je die eerste dan nog wel
nodig hebt of niet meer.

Sommige kerkelijke uitspraken, over dubbele predestinatie om
maar eens wat te noemen, deden dienst in de tijd dat de kindersterfte enorm was
en de eeuwige angst groot – is het een stapsteen die we nog gebruiken? Andere,
over aarde en hemel, ontstonden in een tijd dat de menselijke vernietigingskunst
nog amper ontwikkeld was, en de natuur eerder tegenstander dan bondgenoot. Daar
valt nog heel veel over te dogmatiseren. Clevere vrouwen en mannen blijven dat
ook wel doen. Ze helpen om helder en zuiver te denken, in en om die grote
woorden ‘God’, ‘geloof’, ‘Jezus’, ‘wereld’.

Ik denk aan Kune Biezeveld**, die in haar laatste levensjaar,
lijdend aan een ziekte die ze niet de baas kon, zo mooi schreef over de
verwondering, over God en natuur, over Pasen als opstandingsfeest en voorjaar
tegelijk, dat het me hielp bij het denken aan de liederen die in een nieuw
Liedboek zouden kunnen komen. En aan vele anderen. En elke keer als ik ‘dogma’ hoor,
uitgesproken als een vies woord, denk ik aan dogmaticus Noordmans – het dogma mag
wel slapen hoor, tijdens de preek, zei hij, maar het is er wel!

* Citaten uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis, 1566.
**Kune Biezeveld, 1948-2008. In 2008 verscheen, Als scherven spreken. Over God in het leven van alledag,