Stel dat je een kerkboek vindt waar in het Onze Vader een
regel ontbreekt. ‘Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven wie ons iets
schuldig is’, bijvoorbeeld. Dan kan je twee kanten op denken. De ene is, dat
bij het kopiëren en plakken een fout is gemaakt. Sorry, zetten we later recht.
De andere is, dat in de kerk die dit kerkboek uitgeeft de leer heeft postgevat
dat christenen niet om vergeving hoeven te vragen. Wie werkelijk kind van God
is is zonder zonde, zegt toch ook Johannes in zijn brieven? Dus deze regel
kunnen we missen.

Nu is de praktijk dat de geloofsgroepen die dat laatste
vinden – die zijn er zeker! – het Onze Vader niet bidden. Dat is een tekst voor
vroeger, niet voor nu. Zoals er ook kerken zijn waar het niet hardop door allen
gebeden wordt, want niet voor ieder geldt toch: ‘Onze Vader’? Toch alleen voor
de ware gelovigen? Dus bidt de voorganger het aan allen voor, in de hoop dat
velen het in hun hart in stilte kunnen volgen. En dat het de anderen later ook
gegeven wordt.

Zo zegt een tekst uit de traditie in een kerkboek iets over
de gemeenschap die dat boek gebruikt. Rond 1994 vroeg de Wereldraad van Kerken
of alle geloofsgemeenschappen over de hele wereld elk in hun eigen taal wilde
komen tot één vertaling van het oudste en meest oecumenische
belijdenisgeschrift, de belijdenis van Nicea-Constantinopel. Nadat dit
geschrift is opgesteld ontstond langzaam verwijdering tussen Oost en West, en
andere teksten, zoals ‘de twaalf artikelen alias de apostolische
geloofsbelijdenis’ zijn in de kerk van het Oosten niet bekend. Mooi zou het
zijn, als we dan voor deze tekst een vorm kunnen vinden die overal kan
inburgeren.

Ik zat toen in het groepje van drie dat een voorstel moest
doen. Leuk werk, maar ook lastig. De oudste tekst begint met: ‘Wij geloven’.
Maar in de meeste kerken hebben ze daar: ‘Ik geloof’ van gemaakt. Kan je dat
zomaar veranderen? Het lastigste was het stuk over de Heilige Geest. De oude
tekst heeft:
En in de heilige Geest, die Heer is en
levendmaakt, die uitgaat van de Vader, die samen met de Vader en de Zoon
aanbeden en verheerlijkt wordt, die gesproken heeft door de profeten.

Rond de tijd van Karel de Grote voegde de kerk van het Westen er iets aan toe:
die uitgaat van de Vader en de Zoon, het ‘filioque’.

Moeten we dat nu opnemen of niet? Ik wilde eens uitzoeken
hoe het in de kerkboeken van de Gereformeerde (voor 1800 werd het woord
‘hervormd’ nog vrijwel nooit gebruikt) kerk in Nederland na de Synode van
Dordrecht stond. Maar helaas: het stond er niet. Hier stond niet meer dan:

En in de heilige Geest
die gesproken heeft door de profeten.

Dat was geen drukfout. De redacteur, wie het ook was,
besloot een theoloog, Amandus Polanus, te volgen die geconcludeerd had dat het
tussenliggende stuk erbij gefantaseerd was in latere tijden. En zo stond het in
de kerkboeken, tot tenminste 1895, en voor de Oud-Gereformeerden tot de huidige
dag. Het enige belijdenisgeschrift dat nog een lijntje vormde naar de ‘ene
heilige, katholieke, christelijke kerk’ in gemankeerde vorm, met een heel mager
tekstje over de Geest. En niemand die het merkte. Ook niet, dat in het oudste
Gereformeerde belijdenisgeschrift, de Nederlandse Geloofsbelijdenis van 1569,
verwezen wordt naar die woorden over de Geest – die zich nu dus niet meer laten
vinden…

Totdat in de negentiende eeuw de Gereformeerden en
Hervormden zich om hun identiteit gingen bekommeren, en wilden bewijzen dat ze
oude papieren hadden. Abraham Kuyper, ongekroond voorman van de samenvoeging
van Afgescheidenen van 1834 en Dolerenden van 1886, wilde een complete
herneming van het programma van Dordrecht 1618-1619 organiseren. Inclusief
betaalbare uitgave van de Statenvertaling met Kanttekeningen, en het complete
kerkboek, met belijdenisgeschriften en formulieren. Daarbij waren hij en zijn
metgezellen niet dom, en goed thuis in de catholica; vooral de Anglicaanse kerk
kende hij goed. En daar klonk ‘Nicea’ in de liturgie, en daar stond er altijd
veel meer over de Geest.

Kuyper, Rutgers en de zijnen stelden aan de Synode van de
Gereformeerde Kerken in Nederland een verbeterde en herziene tekst voor, zonder
dat een discussie ontstond over het ‘waarom’ van de gemankeerde tekst van ooit.
En zo geschiedde. Ook de Hervormde Kerk kreeg overigens, eerder al, een betere
tekst aangeboden, door J.J. van Toorenenbergen, 1869, maar die werd niet op de
Synode besproken. Later, in 1983, kwamen Hervormd, Gereformeerd en Christelijk-gereformeerd
samen tot een vernieuwde vertaling. Maar over die weggevallen woorden is nooit
iemand gevallen. En nee, het was geen fout bij knippen en plakken geweest.

Wat leert ons dit? Dat lange tijd de Nederlandse
calvinistische protestanten een heel
kleine en gesloten wereld
hadden. Niemand die zich iets afvroeg over de andere
versies die in Lutherse (Confessio Augustana) of Oud- of Rooms-katholieke
parochies klonken. Gewoon omdat Nicea niet klonk, het Credo geen liturgische
functie had. De twaalf artikelen stonden in de catechismus, dat was genoeg.
Oftewel: we geloven in een heilige
katholieke christelijke kerk
, maar in de praktijk staan we op grote
afstand.

Dus leert het ons ook: de
liturgie kent ruimte voor de geloofsbelijdenis
, als lied, om te zingen, of
om mee in te stemmen. Als ‘liturgicum’ is het bedoeld om tot loven aan te
zetten; niet voor niets volgt in de klassieke liturgie op het credo de viering
van de tafel. Na deze woorden leggen we onze gaven op tafel in de collecte, in
onze beden, in brood en wijn, en ontmoeten we de Levende. Maar waar die notie
ontbreekt, en de oude teksten alleen als boxen met dogmatische teksten gezien
worden, kunnen we er wel één of twee missen, er is al zoveel tekst… Luther had
dat anders gezien, het liet het Niceanum zingen op een strofische wijze, die
hij met een ‘Wij geloven, Wir glauben ….’ begon dat acht noten besloeg, Lied
341 Nieuw Liedboek.

En tenslotte leert het ons toch ook dat praten over de Heilige
Geest, en zich daarbij oriënteren op de wijsheid van de eerste eeuwen, in de
gereformeerde traditie zelden gebeurde. Voor je het weet ben je een
geestdrijver, zo lijkt men te vrezen. En dus vinden we in catechismusboekjes de
eeuwen door bijna geen woord teveel over
de Geest
, en is er geen dominee geweest die dacht: ‘Wauw, die mooie woorden
over de Geest die Heer is en levend maakt, die zijn mooi, daar kunnen we wat
mee!’

Wie de tekst van Nicea wil nalezen: hij staat op noten in
het nieuwe Liedboek, 340a. De oecumenische vertaling die de Raad van kerken aan
de kerken ten gebruike gaf is opgenomen met een melodie van Maurice Pirenne in
Dienstboek I, een proeve, p. 619, Liturgische gezangen nr. 62. Deze is weinig
bekend geworden. De letterlijke vertaling van het woord ‘factor'(Latijn), ‘poètos'(Grieks)
als ‘Maker van hemel en aarde’ is toch wel erg vreemd, blijkt; de meeste
vertalingen harmoniseren hier naar het Apostolicum toe en maken er ‘Schepper’
van. Misschien dat Bouwmeester meer kans had gemaakt?

Ik werk aan een wetenschappelijke versie van een artikel
hierover; tips blijven welkom!