De psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis, de
PAAZ. Daar kom je niet voor niets. Maar weet je zelf eigenlijk wel waarvoor je
er komt? Myrthe kwam er terecht, een jonge vrouw, beginnend aan een mooie
carrière, met een leuke vriend, een goede baan. Helemaal de weg kwijt. Een half
jaar later mocht ze er weer vanaf. ‘Ga je nu weer terug naar waar je gebleven
was?’, vraagt een van de andere ‘cliënten’, met wie ze lang optrok. ‘Nee, ik ga
heen’, zegt ze. Nu voor het eerst in haar bestaan beseft ze dat ze wil leven,
niet dood wil zijn. ‘Heen’ betekent: vooruit, op weg, op een eigen weg.

Riskant, schrijven en lezen over psychiatrie. Het kan je bij
de kladden grijpen of juist op afstand zetten, te persoonlijk worden of te
algemeen. Ik las het boek graag uit. Voor een deel ligt het aan de humor.
Myrthe is heel
taalgevoelig, en kan prima de draak steken met het jargon van de behandelaars. En
met zichzelf, en anderen op de afdeling. Maar daarmee schrijf je nog geen goed
boek. Ze slaagt er in, om ons te laten delen in haar weg. Van die doorgedraaide
harde werker, terug naar het oudste kind in het gezin dat zich verantwoordelijk
voelde voor de drie volgende, met haar
gedragsgestoorde broer als gewelddadige bedreiging van lijf en leven. En hoe ze
moest leren zichzelf als kind te zien dat mag vragen en als volwassene die het
ergens niet mee eens hoeft te zijn.

Nu ik het boek uit heb zijn heel wat mensen die ik zelf
tegenkwam de revue gepasseerd. Suicidalen en automutilanten, dis en borderline,
en veel, heel veel depressieven. Heel veel mensen die mishandeld zijn door het
leven, door mensen, vaak in rampen die in hun jeugd gebeurd waren. En ook
herkende ik behandelaars, de pillenboer en de prater, de verpleegkundige en de
activiteitenbegeleider, de hulpeloze omgeving, het thuisfront. Een paar dingen
vielen me extra op.

De momenten waarop er echt iets gebeurde dat Myrthe/Emma
verder hielp lagen ‘naast de behandelroute’. Dat moment waarop haar therapeut
zegt dat hij het echt ‘verschrikkelijk zonde zou vinden als zij er niet meer
zou zijn’. Want je bent bijzonder, je hebt gaven, je betekent wat voor anderen.
Of die keer dat het hoofd van de huishouding haar wenkt: er is nog een broodje
kroket over, bij de staf, en 26 broodjes voor de patiënten, sorry cliënten, dat
kan niet, maar hier, deze is voor jou. Of haar vriend die haar kaarten blijft
sturen, steeds met zelfgetekende meerkoeten, die vogels die in de sloot naast
het paviljoen zwemmen.

Wat wonderlijk dat de simpele methodiek van het schetsen van
de feitelijke thuissituatie nergens in het proces van de eerste drie maanden
ingezet wordt. De doodsbedreigingen die ze van haar broer ontving, en die ze
doorgaf aan haar jongste zusje, de rol die zij als ouder voor de andere drie
moest opnemen, de strijd van haar ouders voor de belangen van hun gestoorde
zoon, zonder dat ze de pijn van hun dochter zagen, het had zoveel eerder gezien
kunnen zijn.

Daarmee zijn de eerste dimensie, die van de levensfeiten, en
de vierde, van de ethiek, de vragen naar het hoe en waarom van het leven,
alleen ‘per ongeluk’ in de vijf maanden behandeling binnengedrongen. Waarbij de
therapeut schrikt, als ze hem later confronteert met zijn opmerking over
‘verschrikkelijk zonde’. Nee, dat van die zonde, dat kan ik nooit gezegd
hebben. Terwijl dat juist is wat dit boek bijzonder maakt. Zonder dat geloof en
levensbeschouwing voor de schrijver een rol speelt, zijn waarden als geloof,
hoop en liefde, en de meeste daarvan heet ‘geduld’, voortdurend op de
achtergrond aanwezig. Bijvoorbeeld als ze het uit wil maken met haar vriend.
‘Neem toch een onderhoudsvriendelijker model’, zegt ze hem. En hij moet hard
lachen. En luistert niet. En blijft schrijven en komen, passend aanwezig en
betrokken.

Aan het eind van het boek maken ze bij
activiteitenbegeleiding kerstballen. Twee glazen halve bollen, plaatjes aan de binnenkant
plakken, dan tegen elkaar aan. In plaats van rendieren en dennenbomen plakken
ze er teksten in. ‘Ik pieker niet’, staat in de piek. ‘Hang je net lekker, valt
je buurman van tien hoog naar beneden’. ‘Sneeuw is voor watjes’. ‘Soms voel ik
mij zo leeg van binnen’. ‘Stop mij maar terug in de doos’. Ze hangen de ballen
in een onbewaakt ogenblik in de namaakkerstboom van de afdeling. De verpleging
staat versteld en lacht er hartelijk om. Maar moet ze daarna wel weghalen. Zo
is het. Sommige teksten moeten gezegd, en dan weer terug in de doos. Zoals ze
ook leert, dat je soms vragen mag stellen, niet om een antwoord te krijgen,
maar omdat je de vraag alleen niet dragen kunt. Deel hem dan maar.

Kan je dit boek ook lezen als het héél dichtbij komt, over
je eigen ziekte gaat, of over die van iemand van wie je houdt? Het zou wel eens
kunnen dat je er dan juist ook wat aan hebt. Ook door de mildheid waarmee ze
alle medespelers schetst, behandelaars en behandelden, en de deur naar toekomst
open zet. Of, als de deur is dichtgevallen, want ook dat gebeurt in dit boek, respect en liefde laat klinken.

Na PAAZ ging het leven door, en schreef Myrthe UP, over de
manische periode die volgde… ‘Geluk is voor watjes’, zo zegt ze in een interview
dat deze maand in Opzij verscheen. Maar dat ze leeft en vertrouwen ontvangt en
kan geven, dat weet ze nu, dat kan niet meer stuk.

http://www.thehouseofbooks.com/boeken/romans/myrthe-van-der-meer/paaz