Daad is geboren in een dorpje aan de rivier de Khabour. Via
de stad Hassaka stroomt die rivier verder, tot ze uitkomt in de Eufraat. Als
kind maakte ze dat niet mee. En nu ook niet, nu woont ze in Nederland, en
schrijft ze boeken, en vertelt ze. Over Tel Shamiram en over Kharita, en al die
andere dorpen die nu leeggelopen zijn. Of leeggeroofd; 220 dorpsbewoners zijn
verdwenen, gekidnapt door IS. Wat er van hen wordt, oud of jong, tot kind aan
toe?

Ze openbaart mij de geschiedenis van haar streek van herkomst.
Tot 1930 woonde niemand daar. Toen streken Assyrische christenen neer, op drift
geweest vanaf de Armeense genocide in 1915. Via Noord-Irak, en verschillende
onveilige plaatsen, na moorden op hun patriarch en anderen, konden ze in dit
gebied in Syrië een veilige haven vinden. De Fransen stonden garant voor hun
veiligheid. Ze kwamen uit de bergen, nu woonden ze in een dal. Met steun van
anderen gingen ze aan de irrigatie werken. Van een woestijn maakten ze een
paradijs.

Totdat de Koerden er in slaagden de mannen van IS te
verdrijven uit hún gebied. Die trokken door, en joegen op christenen. De
meesten vluchtten op tijd. Hassaka liep vol, de bussen reden door tot aan
Libanon toe. En Daad vertelt, met foto’s, met verhalen, met herinneringen. In
prachtig Nederlands, of in het Assyrisch, dat vast ook perfect zal zijn.
foto van de vlucht uit Turkije, 1915. Daad Kajo toont beelden van vroeger, en beelden die ze van volksgenoten doorgestuurd kreeg. Meer over haar op haar website.

Heleen neemt het van haar over, nu, in de Shalomzaal van de
NoorderLicht. Zij is deskundige in de geschiedenis van de kerken in het Oosten.
Spreekt de taal, kent de spraak. Als ze de rij dialecten opnoemt, gesproken in
de dorpjes langs de Khabour, elk te herleiden tot een andere streek in het land
van herkomst in Turkije, applaudisseert de zaal. Herkenning – dat zijn wij, dat
zijn onze buren, dat zijn mensen die we kennen. We zijn gekend!

foto uit het archief van Heleen Murre-van den Berg. Een echte hete zomermiddag, in een dorpje langs de rivier de Khabour. 2008?

Heleen voelt zich helemaal thuis hier, bij deze mensen van
wie ze velen kent, maar voelt zich ook, net als ik, klein. Wat kunnen wij
zeggen tussen mensen die dit verdriet zelf ervaren. En tegelijk zien we ook hoe
ze door hier samen te zijn, de pijn delen, en ook gewoon samen eten en drinken
delen, volop leven. Hoe de kinderen hun mond opendoen, in volmaakt Nederlands,
maar soms ook in Assyrisch, Aramees, Arabisch, Engels, en wat niet al. En hoe
de kinderen, de kleinsten al, meedoen in een spel. ‘Later, als ze groot zijn,
zullen ze zeggen: in 2015 bij de genocide van ISIS was ik er ook al’. Zoals de
ouden onder ons ook weten van genociden van vroeger. Waarvan we dachten, in de
21ste eeuw maken we dat niet meer mee.

Spel met de kinderen, die de namen van de verwoeste of veroverde dorpen en steden vasthouden. Een Isisstrijder wordt weggejaagd door een zelfbewuste vrouw. IN de naam van God, in de naam van de vrede.

Één van de jongeren stapt naar voren. Ze heeft een gedicht
gemaakt, in het Assyrisch, en draagt het voor. Het klinkt als een klok,
fantastisch klankrijm, eindrijm, een mooi metrum. Ik herken de namen, Nineve,
Khabour, woorden als barbaar, woorden die klinken als in het Hebreeuws, het
Daam van bloed, het Allah van God, het Jom van dag. Als ik Arabisch geleerd had
had ik het ook verstaan. Wat staan ze dicht bij elkaar, de mensen in deze rijke
streek van de wereld, en wat staan ze ver van elkaar af.

Tenslotte spreekt de priester. In een betoog van een half
uur loopt hij langs de kaart. Hij wijst verbanden, toont invloeden, spreekt van
kansen en mogelijkheden. Vooraf, in de gebedsdienst, was zijn toon anders,
formeler, wat strenger, ook meer bewogen. Het woord ‘ISIS’ kon hij amper
uitspreken. Terwijl ik daar naast hem stond, en mijn tekst uitsprak, probeerde
hij mijn Nederlands te volgen, maar was hij vooral de priester, de man Gods. Nu
is hij de man die voor het volk uitgaat, een weg wijst, een houvast biedt. Hij
spreekt over Brussel waar hij morgen met Europarlementariërs zal spreken. Hij spreekt
over Beiroet waar velen hun best doen om een veelkleurig palet in het Midden-Oosten,
inclusief christenen, te behouden. Hij spreekt over het belangrijkste, bidden
bidden bidden. En over zijn dankbaarheid
dat zovelen de slachtoffers van de dwaasheid daarin bijstaan.

We zijn kerkgenoten, deze parochie van de Assyrische kerk,
de Mar Benyaminparochie, en onze NoorderLichtgemeente. We zijn geloofsgenoten
en buren. Onze werelden verschillen zoveel, en toch ook weer niet. We delen
dezelfde kalender, samen vieren we de Veertigdagentijd. In de gebedsviering
lees ik daarom een lied, vijf strofen lang, van Willem Barnard, over de weg van
die Ene, die ook onze weg is. Ik voel hoeveel te groot die woorden zijn,
meestal. Maar soms passen ze…

Zij moeten met Hem lijden
en met hem levend zijn
tot aan de laatste tijden
dan staan zij in zijn tuin
en heffen op hun hoofd
als bloemen en als doden
die uit de bodem komen
en ´t licht zien ongedoofd.

Het licht van alle stralen
komt uit zijn aangezicht,
zijn ster zal nooit meer dalen
en met Hem opgericht
verhogen zij de dag,
verhogen zij het leven
en roepen heil en zegen
over de aarde af.
(Lied 544:4,5)

Als ik wegga omhelst een vrouw me. Zo blij dat we dit samen
konden delen. Dat mensen zoals wij de ogen niet afwenden. Dat ze weten dat
zovelen verbonden zijn. Volgende week is onze avondmaalscollecte voor de
noodhulp die zij sturen naar de velen die nu op de vlucht zijn, weg van de
onheilen bij de Khabour. Brood en wijn in de woestijn. Er is genoeg om te
delen.

Met dank aan Heleen Murre-van den Berg voor de vertaling van delen van het verhaal van Father Stephan Yalda, en aan het parochiebestuur van de Mar Benyaminparochie!