Bij drie tekstvarianten van de berijmde psalm 42

In de
protestantse kerkzang heeft Psalm 42 een streep voor. ”t Hijgend hert der
jacht ontkomen’, zullen mensen met een gedegen gereformeerde opvoeding al gauw
reciteren. Daarmee citeren ze de tekst uit 1773, die met wat fantasie een
jachtpartij vooronderstelde. De nieuwere berijming, 1967, heeft het geslacht
van het hert geraden: ‘Evenals een moede hinde naar het klare water smacht’.

Die versie
uit 1967 kwam er zomaar niet. De hervormde en gereformeerde synode waren heel
kritisch op de versie die ze in het ‘groene boekje’, de proeve in 1961,
voorgeschoteld kregen. Er moest nog heel veel aan veranderen. Dat vierde vers
bijvoorbeeld:

Ziel, gekerkerd in verlangen,
Balling ver van waar God woont,
Bergen houden mij gevangen,
Waar zijn heiligheid niet troont.
Watervloed roept watervloed.
Aller diepten euvelmoed
Heeft mij met geweld bedolven:
Al uw baren, al uw golven!

Op allerlei
punten was kritiek: het woord ‘ziel’, dat daar zo los stond, zonder dat er een
werkwoord aan verbonden is, het losse regeltje met watervloeden, het kon niet
bekoren. De oude berijming is mooier! De oude zangers eisten hun tol, maar ook
de theologen die het woordje ‘ziel’ verdacht vonden. Te vaak immers werd dat
als de Griekse psychè gelezen, een zweverig vonkje, en niet als de Hebreeuwse
nephesj, die harde kern van de identiteit.

De commissie
met dichters en helpers had de handen vol aan de vele kritiek, op deze en
andere psalmen. Cornelis Rijnsdorp haalde zijn schouders wat op, je kunt het niet
iedereen naar de zin maken, als we met alle winden meewaaien komt het boek
nooit af. En deze psalm wordt vanuit de proefbundel toch al graag gezongen? Maar
Jan Wit, de dichter van deze psalm, trok het zich aan. En zo kwam hij met een
alternatief:

Heer, ik denk aan vroeger tijden,
Aan de feestzang in uw huis.
Nu moet ik ontbering lijden,
Hoor alleen het woest gedruis
Dat de bergen daavren doet,
Watervloed roept watervloed,
Stromen hebben mij bedolven,
Al uw baren, al uw golven.

Tja, alle
kritiek is verdisconteerd, mooi gedaan, reageerden de commissieleden. Maar het
is nu geen vanzelfsprekend gedicht meer, en dat was het eerst wel. En het woord
balling is weg, en dat kunnen we niet missen, zei oud-testamenticus Gispen,
daarom draait immers de hele psalm! Muus Jacobse, pseudoniem voor de
Neerlandicus Klaas Heeroma, ging opnieuw van de oude versie uit, en wijzigde
een paar kleinigheden. Nu werd het:

Zie, gekerkerd in verlangen,
Balling ver van waar Gij woont,
Houden bergen mij gevangen,
Waar uw heerlijkheid niet troont.
Watervloed roept watervloed.
Aller diepten euvelmoed
Heeft mij met geweld bedolven:
Al uw baren, al uw golven!

De eerste
vier regels zijn nu samen één zin geworden, waar de luisteraar/zanger
ingetrokken wordt door het woordje ‘zie’. En God is nu de aangesprokene
geworden. Zo kwam het dus in 1967 in het nieuwe psalmboek, en in 1973 en 2013
in de liedboeken terecht. Maar soms vraagt nog eens iemand zich af: is dat
woordje ‘zie’ wel logisch, had daar geen ‘ziel’ moeten staan?

En voor wie
nog verder wil lezen in de variant die Jan Wit in 1963 maakte, maar die het
toch niet haalde, hier de meest gewijzigde andere verzen:

3 / 7. (in
plaats van ‘Hart, onrustig, vol van zorgen, vleugellam geslagen ziel’):

‘O mijn hart, vol angst en vragen
Waarom kwelt gij u zozeer,
Waarom zijt gij zo verslagen?
Hoop maar stil op God den Heer,
Want Hij zal u wezen tot
Uw verlosser en uw God,
Ja, gij zult u weer verblijden
Dankbaar Hem uw loflied wijden.’

En 5. (in
plaats van ‘Laat zijn trouw de dag verblijden’):

Maar de Heer zal uitkomst geven.
O mijn hart, schonk Hij u niet
In het licht zijn trouw ten leven,
In de duisternis zijn lied?
Daarom zing ik dag en nacht
Voor den Heer dien ik verwacht,
Daarom zal ik in het midden
Der ellende tot Hem bidden:

6. Waarom hebt Gij mij vergeten,
Vaste rots van mijn bestaan?
Brood der smarten moet ik eten,
In een rouwkleed moet ik gaan,
Door mijn vijanden benard,
Heer, zij treffen mij in ’t hart,
Vragend: Waar is God gebleven,
De beschermer van uw leven?

Deze
tussenversie is duidelijk een compromis: er zitten zinnen in die rechtstreeks
uit de ‘oude berijming’ komen. ‘Maar de Heer zal uitkomst geven!’ Tegelijk
ontbreekt de stroom, de vaart, de vondst, zoals in 3 en 7: ‘vindt mijn ziel het danklied weer’. En het ‘hart onrustig, vol van zorgen, vleugellam geslagen ziel’ is een
voor velen herkenbare beschrijving van de verslagen mens. Deze regels
hebben in de generatie na 1967 zich weer een plaats verovert. Maar hoelang
blijft het leesbare taal? Woorden als ‘euvelmoed’, ‘gekerkerd in verlangen’, en
toch ook weer: die ziel, wie kent ze? De zanger, die ze zich al zingende eigen
maakt, mogen we hopen?