Een man alleen, stil en donker in de hal van onze kerk. Het
is licht, de zon valt binnen, na de dienst lopen mensen van onze gemeente met koffie en thee. Maar
het is duidelijk: hij komt voor de dienst van de Assyrische kerk, straks. Hij
is wat vroeger dan de anderen. En er is nog iets anders, maar wat? Ik spreek
hem aan, hij stelt zich voor. Zijn vrouw komt er bij staan, we schudden handen.
Met een klap beland ik in een andere wereld. Haar broer is een van de drie
ontvoerde christenen, die op 23 september door IS in Syrië zijn doodgeschoten.
Gisteren kwam de video op internet, waarin zijn dood te zien is. Drie mannen in
oranje pakken op rij, van achteren neergeschoten.

Het verdriet, de pijn, de rouw, maar ook de ontreddering
zijn dichtbij. Haar broer, een gepromoveerd internist, 36 jaar oud, stond
altijd voor iedereen klaar, heeft zoveel mensen geholpen, gered misschien wel.
Hij leefde samen met hun moeder, een oude vrouw die hulp nodig had, en nu
alleen overblijft. En de twee anderen, nog jonger, ook uit hun eigen leven
weggerukt. Nu zijn er nog 202 gijzelaars over, 50 van hen nog kinderen, veel
meisjes ook, zegt ze. Die mogen zich bekeren tot de Islam, variant IS, en als halve
slaaf verder leven – of ze betalen 100.000 US dollar, dan komen ze vrij. Anders
verschijnen er binnenkort meer van zulke video’s. Een duivelse opzet. Alsof de
familieleden her en der in de wereld, gevlucht, ontsnapt, voorzichtig bezig een
eigen leven op te bouwen, nu medeplichtig worden aan de dood van hen voor wie
niet betaald wordt.

Ik kan vertellen dat we in onze kerkdienst ook voor hen en
hun gemeente gebeden hebben. Op Facebook en op andere manieren leven velen mee.
Maar wat meer? Ik hoor de boosheid aan. ‘Overal zijn christenen uit op vrede,
overal is Islam uit op oorlog, op strijd, op bekering van anderen, en anders je
hoofd eraf’, zegt mijn gesprekspartner. Ik ga niet in discussie. De Assyrische
christenen hebben een ervaring van 1900 jaar in het leven als minderheid, en
hebben geleerd zich stil te houden, zich aan te passen. Goed te kijken ook, hoe
de lijnen lopen. Maar ook om hen te vrezen die het monopolie van het gelijk
voor zich opeisen.

Anderen komen binnen. Ik hoor en zie de verbondenheid. Sommigen
weten nog niet van de verwantschap, worden stil als ze horen dat het zo
dichtbij komt. De priester begroet hen met een omhelzing. Nabijheid en troost
kan ook in de taal schuilen, in het kunnen delen van pijn in de eigen
geboortespraak. Daarom komen ze hier ook samen, vanuit heel Nederland, sommigen
maar een paar keer per jaar, maar dan hebben ze elkaar ook wat te zeggen. Iemand
vertelt mij hoe ze in Bagdad op een orthodoxe basisschool zat, bij de
rooms-katholieke zusters op middelbare school, maar nooit de Assyrische taal en
liturgie is kwijtgeraakt, en zich hier op deze halve dag veilig en thuis voelt.

Straks begint de mis, in hun heilige rituele vorm, daterend
uit de eerste eeuwen na Christus. De enige actualiteit zal in een paar woorden
in de preek van de priester te vinden zijn, en in het noemen van de namen in
het gebed. Geen uitgebreide theologische beschouwingen, geen redeneringen –
delen in brood en beker, zingen van de heilige zangen, weg van de werkelijkheid
om de werkelijkheid des te beter een plaats te kunnen geven. ‘Het is een rare
wereld’, zucht de vrouw die haar broer zo verloor, als ik afscheid neem. ‘We
weten dat geloof je leven kan kosten, zoals ook onze Heer het zijne gaf’, zegt
een ander. En dan leven ze verder, ondertussen, groeten elkaar. En, straks,
voor na de mis, staat de maaltijd klaar. Dan delen ze wat ze te delen hebben.
In vertrouwen op God. Hoe dan ook.

En noemen ze de namen, de foto’s verschijnen op het scherm: Dr.
Audisho Enwiya en Ashur Abraham uit het dorp Tel Jazira, en Basam Michael uit
Tel Shamiram. Hun gedachtenis zij tot zegen.

Over de kidnapping van de bewoners uit deze dorpen, zie ‘Ook wij zijn Khabour’.

Foto’s Samuel Ibrahim, facebookpagina Mar Benyaminparochie.