Uw hand, God, strek hem uit over deze wereld.
Uw hand die zegent en kracht geeft,
die al zo vaak mensen omhoog heeft getild,
mensen aan elkaar heeft teruggegeven.
Uw hand die streng kan zijn,
die wil tegenhouden wie het kwade zoekt,
die aan Amalek geraakt heeft,
die de weerstand kent van valse overmacht, van onmenselijk geweld.
Uw hand, God, strek hem uit over ons,
die hand die kan troosten,
die hand die weet van pijn,
van marteling en dood.
Uw hand, God, dat we leven, in uw naam,
ons leven in uw handen,
onze handen tekens van uw leven,
in Jezus Christus onze Heer.

Dit is de zondag die grenst aan 4 en 5 mei. Dodenherdenking en Bevrijdingsdag liggen naast elkaar. In de doorgaande lezing uit Exodus komt Amalek om de hoek zetten, het volk dat de Israëlieten in de rug aanvalt. Amalek heft de hand op.
Het is een riskant gebaar. Wie de hand opheft, zeker gestrekt, rechts, schuin omhoog, wordt tegenwoordig opgepakt. Het herinnert te veel aan het symbool van het fascisme van de 20ste en de 21ste eeuw. Die gestrekte arm is een al te assertief gebaar. Het schreeuwt: ik zal leven, ten koste van …
Maar er is ook dat andere opheffen van de handen. Een open opheffen, naar boven, naar God, een bede, een zegen. Mozes doet het, zolang hij kan. Het is een zware taak, zo: zegenend. De kracht van de Eeuwige legt hij op het volk. Hij, de profeet, kan het niet alleen, de priester en de volksleider staan naast hem.


We gaan op weg naar Hemelvaart. Jezus zegent de zijnen, zegent de wereld, opgeheven handen, zolang het kan. Zoals hij zegent bij zowat elke verschijning.
De andere kant van opgeheven handen: het hoofd buigen, onder die opgeheven handen van de Eeuwige. Aanvaarden, dat je kracht ontvangt van de Ene. Het gebaar van de zegen van Christus als grondslag van zekerheid en moed durven beschouwen.