Wie luistert er nu naar de radio op zondagavond? Sinds de
televisie opkwam is dit wel het meest magere uur in de ether. Dus plaatste de
BBC daar de programma’s die ze eigenlijk wel moest uitzenden maar waar ze geen
kostbare tijd aan wilde besteden: de God- uitzendingen. ‘The God’s slot’, zo
heette het. Is het met de IKON en Musica Religiosa bij ons niet net zo? Maar
goed, dan kun je er toch maar het best iets moois van maken.

In dat kader zond de BBC in het midden van de jaren 1970 28 uitzendingen uit,
‘The Sweet Songs of Zion’. De samenstelling en presentatie van de uitzendingen
lag in de handen van John Betjeman, de Poet Laureate van Groot-Britannië. Hij
was toen in de zeventig, hevig geplaagd door depressies en Parkinson,
voortdurend twijfelend of hij wel iets had gedaan en geschreven dat de moeite
waard was. Eerdere series die hij schreef en presenteerde, in de jaren ’30 en
’50, waren een groot succes geweest, en ach, wie weet luisteren hier ook wel
mensen naar. Maar snel na de periode wiste de BBC de banden, en verdwenen de
stukken uit het archief.

Totdat Stephen Games in het Betjeman-huisarchief, in Canada,
de scripts tevoorschijn haalde. Nu ligt het boek op tafel voor me, 28
hoofdstukken, de visie van een vooraanstaand Engels dichter op de hymns uit
zijn traditie. Wie thuis is in de kerkmuziek
komt veel bekends tegen. Het onbekende dat Betjeman boven water haalt mag
boeiend zijn, het lijkt er niet op dat we het een tweede leven moeten gunnen.
De vanzelfsprekendheid waarmee Betjeman opmerkt dat Charles Wesley wel de
belangrijkste van de hele christelijke geschiedenis is komt wat gesloten over –
de wereld is groter dan het Engelssprekende deel.

Toch lees ik het boek met plezier. Natuurlijk om al die
liederen die een melodie oproepen, een herinnering, ook aan eigen muzikaal
verleden. Wat heb ik als kind ‘Vaste rots van mijn behoud’ vaak gezongen, realiseer
ik me nu, ‘Rock of Ages cleft for me’, tot het lied in 1973 verdween. Ook om de
gein, het plezier waarmee Betjeman schrijft over de mannen en vrouwen die
schreven. Hoe de schrijver van Rock of Ages, Augustus Toplady, een
calvinistisch remonstranten- en methodistenvreter, had uitgerekend dat iedere
kind op zijn tiende jaar als 315.036.000 zonden heeft begaan. ‘Ik durf niet uit
te rekenen waar ik op mijn zeventigste nu aan toe ben.’

Maar daar alleen zou ik het toch niet om lezen. Er is meer. Betjeman
ziet het als zijn roeping deze cultuurschat te eren, en in de aandacht van
mensen aan te bevelen. ‘Hymns are the poems of the people’, zo luidt zijn
adagium, en hij, als hofdichter, als eersterangs poëet, wil niets liever dan de
dienaar zijn van die andere dichters, die mensen en gebedshuizen of kerken voor
ogen hadden, die hun teksten zo wilden schrijven dat anderen ze levenslang mee
konden nemen. Welke dichtregels kent een Engelse man of vrouw, uit huwelijks-
en uitvaartdiensten, van school en t.v.? ‘God moves in a mysterious way;’, ‘all things bright and beautiful’, ‘change
and decay’, ‘love Divine all love excelling’, ze laten een bel rinkelen.

Aan de ene kant is Betjeman somber. Je merkt het aan de
schets van zijn leven. Overal waar hij woonde zette hij zich in voor de
Anglicaanse parochie ter plekke, tot aan bezoek aan ernstig zieken en
stervenden aan toe – maar hij vreesde het ergste voor de toekomst. Die hele
kerk staat op instorten, alleen nog wat oude mensen, het is geen vreugde om
kerklid te zijn, het is een plicht. Daar doorheen sluipt zijn eigen onzekerheid
over God en geloof. Is het allemaal wel waar, wel geloofwaardig? Bestaat God?
Maken we elkaar wat wijs? Is het dan alleen een cultureel instituut dat ik
overeind help houden? Dat had Betjeman overigens zijn leven lang op vele
gebieden gedaan: cultuur steunen, op de bres springen voor historische panden
die verkwanseld werden.
Maar, en dat is die andere kant, je merkt bij hem dat hij door het spreken over
zingen, door het lezen van hymnen, deelt in het geloof van anderen. Hij hééft
er wat aan, die hymnen. En als hij in overleg met de regisseur besluit dat een
ander de paar uitzendingen presenteert
waarin onder andere de Sankeyliederen behandeld worden – voor hem als
High Church-anglicaan wel erg ver van zijn bed – merk je dat hij daar later
spijt van krijgt. Ook daarin klopte zijn hart, zo heeft hij ervaren. Want dat
is wat het liedboek doet: vleugels van de christelijke kerk die elkaar op
straat de rug toekeren leven vol harmonie samen op de pagina’s van het
liedboek.
De uitnodiging om deze 28 uitzendingen te verzorgen gaf Betjeman de kans zijn
leven aan de hand van het kerklied te herordenen. Een problematische start,
afwezige ouders en de tirannieke kindermeid Maud die hem de angst voor God
inprentte, maakte zijn leven lang deel uit van zijn geloofspakket. Nu, aan het
einde, kon hij de lessen van Maud overschrijven door een reeks liederen die
tegen de angst in zingen van vrijheid en toekomst, ‘something beyond this world
that is worth thinking about.’ En door dat te delen met die kleine maar
volhardende schare die in het lied zichzelf hoopte te vinden.

The John Betjeman Hymnbook, ed. Stephen Grass, 2011