Dat je voor de eerste wandeling het hekje uitkomt, en dat je
hond je al zit op te wachten. Heb ik dan een hond? Volgens hond wel. Kletsnat,
staart tussen de benen, trouw naast mijn linkerbeen. Waar ik ga gaat zij, waar
ik sta staat zij. Ze is een maatje kleiner dan wijlen Arwen, onze stabij,
roodbruin en niet zwart-wit, maar in houding lijkt ze er op. Ook zo’n staande
jachthond, die graag een boodschap doet voor je.

Op het strand is ze nog heel gehoorzaam. Onzeker, dat wel,
zou ze veel geslagen zijn? Maar langzaam wordt ze wat zelfstandiger. De staart
komt tevoorschijn. Ze gaat iets verder bij me vandaan. En als we omhoog gaan,
de steilte op, door een hekje de velden in, verandert er iets in haar. De
staart komt in beweging, gaat alle kanten op. Voor ik het weet vliegen de
patrijzen en fazanten op. Iets verderop de eerste watersnip. Piepertjes slaan
overal alarm. Scholeksters worden boos.

Ik raak haar kwijt, denk ik, maar ik baal ook van al die
wegvliegende vogels. HIER, roep ik. Ze komt nog ook. Een paar meter voordat ze
bij me is likt ze haar lippen af. Ah, hier is ze op getraind. Netjes naast me
komt ze stil te zitten. Kijkt op. Is er iets? De tijd dat ik hondenbrokjes bij
me had is voorbij. Teleurstellend.

Ik loop verder, hond ook, zwervend om me heen, soms ook niet
meer te zien. We naderen de kust. 25 sterntjes komen verontrust op me af. Houd
dat beest onder appel! kekkeren ze. Moedeloos ga ik maar weer terug naar het
huisje. Geen hond te bekennen, stil ga ik het hekje door. Als ik in de kamer
mijn jas uitdoe zie ik haar weer. Ze is op het muurtje gaan zitten en kijkt
nieuwsgierig naar binnen. Morgen weer?

Maar morgen is ze al snel wijzer dan ik. Geen brokjes, nog
geen brokjes? Loop nu verder maar alleen. Dank je, hond…