Niet dat ik er verstand van heb, maar ik dacht dat de
organist de intochtspsalm prima begeleidde. Maar tjonge zeg, wat kwam iedereen
dan toch eindeloos achter de noten aan. Het was alsof de remmende werking van
vier eeuwen Geneefse psalmen nog in het kerkje hing. Nu, dit voorspelde niet
veel goeds.

Het was mijn laatste vrije zondag, deze vakantie, een goede gelegenheid om eens
te gaan kijken in een dorpskerkje in de buurt. Er gebeuren leuke dingen hier,
had ik op Facebook en in kerkelijke wandelgangen wel gemerkt. Wat zou ik er van
merken op een laatste zonnige zondag voor de scholen weer begonnen?

Als glorialied stond ‘Alle eer en alle glorie’ op het
programma. Het leek me duidelijk dat ze het vaker gezongen hadden, maar er
sprong nog niet echt veel eer en glorie vanaf. En toen moest, na de
bijbellezing, Gezang 20 komen, ‘Laat ons nu vrolijk zingen’. In vijf stappen
een ruime octaaf omhoog, ik was benieuwd hoe deze dertig zangers dat zouden
doen. Mijn oren klapperden. In één keer waren ze er, in dezelfde beweging als
de organist, moeiteloos van lage bes naar hoge d. Het lied, op andere plaatsen
soms met hangen en wurgen gezongen, klonk als een klok. Jammer dat we maar drie
strofen mochten zingen.

Een beeld kwam bij me boven. Als dominee weet ik: een
gemeente is net een mens, heeft een karakter, een smoel. Houdt niet van
rabarber maar wel van tuinbonen. Wordt chagrijnig als het motregent maar gaat
vrolijk naar buiten als het onweert. Staat fluitend op of houdt tot 10 uur ‘s
morgens het bordje Spreuken 27,14 omhoog. Ik noem maar wat.

Als musicus weet je dat natuurlijk ook: een zingende
gemeente is net een mens. Maak je ze boos, de mensen, dan stoppen ze met
zingen. Glimlach je ze tegemoet, omdat ze het zo goed doen, dan gaat het nog
beter. Alleen, het gaat niet altijd zo goed dat je vanzelf gaat glimlachen. Dan
zal het vast helpen als je hun ‘gezang 20’ vindt, hun tuinbonen, dan wel
rabarber. Dat lijkt me nog niet zo gemakkelijk, trouwens. Al was het maar,
omdat er variatie in kerkgangers is, in veel kerken. Ik denk dat de kerk waar
ik nu was een week later, een doopdienst met veel jongere mensen, heel anders
zal klinken. Maar of het de psalm zal zijn die beter gaat, of dat gezang uit Tussentijds?
In het nieuwe Liedboek – ik geloof dat ik de titel nooit uit mijn hoofd zal
leren, ik draai altijd al die volgordes om, iets met huis en kerk en zingen en
bidden – in het nieuwe Liedboek 2013 dus komt een grote variatie aan
muziekstijlen. Essentieel is dat gemeentes hun eigen muziekprofiel gaan
vaststellen. Je hóeft niet alles kunnen willen zingen. Wie de onberijmde
psalmen op abdijtonen zingt mag de Psalmen
voor Nu
laten voor wat ze zijn, wie stiltevieringen heeft met Taizéliederen
zal wellicht de oudkerkelijke avondhymnen overslaan. De kunst zal worden, in het komend jaar, om
de mensen in het veld voor te bereiden op deze keus. ‘Wat is uw profiel?’

Maar eigenlijk was zo’n keuze in veel gevallen al gemaakt,
zelfs in het huidige liedboek 1973. In de ene kerk zingen ze vrijwel niets wat
nog niet in 1938 stond, in een andere kunnen ze zich geen psalm voorstellen, weer
elders zingen ze uit Liedboek, GvL en Tussentijds alles waar Oosterhuis onder
staat. In voorbereidingsavonden klinken de beoordelingsnormen ook al duidelijk
door de zaal: ‘Nee zeg, toch niet nog liederen waarin God ‘Gij’ is, dat zingen
wij niet, hoor’, tot de andere kant: ‘Vreselijk, die liederen waarin God een
‘Jij’ is, daar gaan wij niet aan beginnen.’ In feite stellen mensen dan grenzen
op, hekjes, en wat buiten het hek staat kom er niet in.
Mijn idee zou zijn, dat elke gemeente een profiel niet begrenzend kiest door
hekjes neer te zetten, maar vanuit de kern. Wat is jouw ‘gezang 20′? Hoe
trekken we daar kringen omheen, ruimer en ruimer, en kijken we waar we onze
eigen grens, naar inhoud en naar muzikale stijl kunnen overschrijden? Waar
laten we ons verrassen door woorden en tonen die we zelf nog niet eerder zo
bedacht hadden? Gaan we het toch eens durven, de klassieke tuinbonen of de
zuidelijke risotto? Vragen we eens een musicus die wat anders in z’n mars heeft
om ons te helpen met muzikale stijlen die tot nu toe voor ons verborgen bleven?
Toch eens een Psalm voor Nu naast de abdijtonen, een hymne naast Taizé?

Eigenlijk verwacht ik vooral problemen bij wie niets anders
lusten dan een schaaltje appelmoes met een kers: zoete muziek, hapklaar en weg
zonder kauwen. De vraag is alleen: welke muzikale stijl valt daarmee samen?
Ebeling, 1666? Freylinghausen? Ruwe stormen? Licht dat ons aanstoot? Elk van
dit rijtje heeft die kritiek gehad. Gewoon maar doorzingen, de tafel rijk
gedekt blijven aanbieden. Ook voor de toetjes is dan plek, voor de schaaltjes
appelmoes. Misschien dat in elk profiel zo’n nagerecht best welkom is.