‘De wereld heeft zijn voortbestaan alleen te danken aan het feit dat hij
door iemand, ergens beschreven wordt – zoveel is zeker.’
(124) Ik pakte het boek op, in
misschien wel de beste boekhandel van Nederland, om de titel: ‘Zabor’, in de
Koran de naam van de Psalmen. De Algerijnse journalist en schrijver Kamel Daoud
(Daoud=David) schreef het, en opent een wereld van woorden, van diepte, van
lichamelijke taal en humor. De hoofdpersoon, de ‘ik’, is Ismaël, verstoten door
zijn vader Brahim. Ismaëls moeder stierf in de woestijn toen ze moest vluchten
voor de andere vrouw van Brahim. Die verweet het jongetje van vier dat hij haar
zoon in een put had gegooid.

Na de dood van moeder kwam het
kind terug, en woont nu alweer ruim 25 jaar samen met zijn tante Hadjer, Hagar,
in een oud huis in het dorp. Brahim woont boven in de heuvels, en werd rijk van
het slachten van schapen. De twaalf zonen van de andere vrouw omringen hem, en
wachten op zijn dood.

Ismaël is raar. Heeft
gebreken, hinkt, heeft regelmatig migraine, als hij met zijn geitenstem praat
moet iedereen lachen. Maar hij schrijft. Door te schrijven voorkomt hij dat het
dorp ten onder gaat. Gaat hij met schrrift en pen bij een zieke zitten, dan geneest deze. Het
dorp wemelt inmiddels van de honderdjarigen. De macht van de taal is groot – en
het aantal schriften dat hij vulde blijft groeien. Hoe plastisch Kamel
schrijft! Je voelt de net iets ruwe pagina’s, zodat de inkt niet vlekt, je ziet
de lijnen, ‘letters die liggen, die
neerknielen en weer als lansen rechtop gaan staan: een schrift dat zich
ontrolt, zich ontvouwt als een luchtspiegeling, wijs als de tijd en trots als
de strijd.’
(Uit het motto van het boek, Dassine Ouly Yemma, Toeareg-musica
uit het begin van de twintigste eeuw, over het Arabisch schrift.)

Ismaël is zijn naam, maar zelf
kent hij zijn échte naam: ‘”Zabor” was
mijn eerste woord, het maakte een einde aan de herrie in mijn hoofd, en vanaf
dat moment bekeek ik de objecten om me heen met het idee dat ik ze ging
inventariseren. Die openbaring blies grenzen op, beloofde dat de onmacht die ik
continu voelde zou verdwijnen.’
(25) En zo geschiedde, in alle onmacht die
hij ook ervaart. Want een bibliotheek heeft zijn dorp niet, hier en daar vindt
hij een boek, vaak een half boek, waarvan de laatste pagina hem dan het meest
boeit: ‘Andere titels uit onze collectie’… en dan neemt hij de titel over en schrijft
het boek zelf. ‘Mijn versie was beter’, reageert hij nadat hij het echte ‘In de
ban van de Ring’ gevonden heeft.

Natuurlijk, dit boek gaat over
de kracht van taal, over poëzie; over macht en machtsmisbruik, over
verschoppelingen die een betere kijk hebben op de samenleving dan de heersers.
Maar zo knap is door alles heen een vorm van levensovertuiging heen geweven.
Ismaël heeft zijn eigen besnijdenis voorkomen, en zo loopt hij nog extra vreemd
rond door het dorp, als een ongelovige. ‘Ik
weet dat mijn schriften een onopvallend tegenwicht vormen en dat mijn werk met dat van God in verbinding staat. Je
hoeft je ruggengraat niet te buigen om tot Hem te bidden, je kunt Hem ook in de
ogen kijken.
’ (23) Maar ook: ‘Ik
geloof in God maar ik hoef hem niet te spreken.’
(75) En ondertussen ziet
hij zich dan ook weer als een profeet.

‘Nu schiet het verhaal van Daoud me te binnen, David in het andere boek, de
profeet aan wie God een unieke stem gaf en het vermogen om zo te zingen dat de
bergen er een koorzang van maakten. Waarom gaven de bergen antwoord en niet de
mensen, de zangers en de gelovigen? Of had God die metafoor gekozen vanwege de
goedkope elegantie? Nee. Hij wilde ermee zeggen dat taal bovenzintuiglijk is.
Als die perfect en nauwkeurig is, dan kan hij de bergen en de zwijgers antwoord
laten geven. De Zabor, psalmen zoals de anderen ze noemen, is een lied en een
boek, het verhaal van alle rijken tegelijk, wat de reden is dat zelfs de steen
er een stem heeft.’
(124,
125)

Een boek dat zoveel lagen
heeft, die van de taal, van de gezinsrelaties, van macht en machteloosheid,
maar ook: van het hernemen van dat oude verhaal van Abraham en zijn zoons, van Jozef
en zijn twaalf broers, van Hagar/Hadjer naast Maria. En ook gewoon van de
kalligrafie, de schoonheid van letters, goed geordend, vaardig geschreven, elk
met een eigen karakter, ‘de Ba’, geboren
uit Bet, dat wil zeggen huis, de plaats waar je naar terugkeert, waar je je
schoenen uitdoet.’
Doe je schoenen uit en lees een goed boek!

Met zijn eerste boek, Moussa of de dood van een
Arabier, won Daoud de Prix Goncourt voor de beste eerste roman, maar ook een
fatwa. In dat boek herschreef hij als het ware ‘De vreemdeling’ van Albert
Camus, vanuit het oogpunt van de Arabier die door Camus hoofdpersoon wordt
vermoord. Dít boek, Zabor, zou ook te zien zijn als herschrijving van ‘Duizend
en één nacht’, met een ongetrouwde
aparte eenzame man en zijn tante. Die flaptekst kreeg het boek ook van de uitgever mee; Scheherazade doet het vast beter dan Psalmen….