Arthur Wragg leest inclusief

Vanuit welk perspectief leest een mens? Als ik er verder niet bij nadenk lees ik teksten vanuit mijn eigen positie. Als man, als Nederlander, als gelovige-op-mijn-manier, als voorganger in een christelijke gemeente, als iemand in een goed huis met prima levensvoorzieningen – de rij kan nog langer worden. Zo lezen mensen ook de bijbel, vanuit hun eigen situatie. Een tekst uit een Psalm  probeer ik dus al gauw onder te brengen in mijn eigen denkkader.
In Psalm 4:3 staat: ‘Jullie mannen, waarom maken jullie me te schande?’ Veel lezers en predikers denken dan aan de ene man die door andere mannen bedreigd wordt, gaan misschien over David spreken, achtervolgd door Saul, of over Navalny achterna gezeten door Putin.

Het opmerkelijke is dat Wragg regelmatig de tekst in een ander perspectief plaatst. Bij dit vers uit Psalm 4 zien we een jonge vrouw, in een sobere kamer, op een eenpersoonsbed. Aan de muur een kruis, een poster van een filmster. Een koffertje, nachtkastje met open lade, zelf zit ze in zichzelf gekeerd, rechterband op haar linkerschouder. Ze lijkt in verwachting te zijn. Dan klinkt die tekst heel anders: ‘Jullie mannen, waarom maken jullie me te schande?’ Daar zit ik, alleen gelaten, een kind op komst, wie ziet mij, bij wie kan ik veilig slapen?

Bij Psalm 69 is het tafereel explicieter, komt er een beeld van sexuele uitbuiting bij. ‘Gij kent mijn smaad, mijn schaamte en schande, al mijne tegenstanders zijn vóór u.’ Je ziet een vrouw, minstens ten dele naakt. Ze kijkt niet gelukkig. In haar hand heeft ze een bankbiljet. Achter haar een man, een vierkant, gesloten gezicht, de manier waarop hij kijkt laat zich niet gemakkelijk lezen. Begeerte, bezit, verachting? Een plaat uit 1933 die zo kan aansluiten op een systeem van sex-trafficking en vrouwenhandel in de 21ste eeuw. En dat bij de smaad, de schande en de schaamte van Psalm 69.

Is het vreemd wat Wragg doet? Vanuit bijbels oogpunt is het opmerkelijk dat de psalmen van vrouwen, de lofzang van Hanna, 1 Samuel 2, en van Maria, Lucas 1, zo expliciet zijn over machtigen die vallen en kleinen, nederigen, armen die overeind gezet worden. En dat elementen uit deze psalmen terugkomen in de teksten die Wragg hier kiest als onderwerp voor een heel eigen illustratie.

In het psalmboek heeft Psalm 45 een geschiedenis van verwarring. In oosterse breedsprakigheid bezingt de dichter de machtige koning en hoe de mensen tegen hem opkijken. Zijn hele harem ziet naar hem op, de vrouwen doen hun best om bij hem in de smaak te vallen. Een manier om ermee om te gaan was, hem symbolisch te duiden: de koning, dat is de sabbat, die met vreugde begroet wordt. Later, in de christelijke traditie: dit gaat over Christus en zijn volk, zijn gemeente. In de psalmkeuze van veel kloosters klinkt de psalm op zaterdagavond, als begroeting van de zondag. Maar verder wordt hij toch zelden of nooit gezongen.

Wragg blijft steken bij vers 17: ‘Op de plaats uwer vaderen staan eenmaal uwe zonen, gij stelt hen aan tot vorsten in het gansche land.’ Een mooie belofte. De werkelijkheid is heel anders. Je ziet een dubbele begrafenis, grote kist en kinderkist, gevolgd door vrouw, kind op de arm, kind aan de arm, kinderen van verschillende leeftijden er voor en achter. De moeder, de vrouw lijkt emotieloos, sterk, ze zal de toekomst met wie over zijn moeten dragen. De stoet loopt langs de ‘Nieuw Malthusiaansche Kliniek’. Te laat dat ze hier zijn, hier werden middelen voor geboortebeperking verstrekt, om de overbevolking van de aarde te voorkomen. Het hele drama van de alleen achterblijvende vrouw met een huis vol kinderen in één plaat. Niks geen koning die aanbeden wordt door vrouwen. Zij moet doen wat ze kan om nog wat te maken van haar eigen leven en dat van haar kinderen.

Is dat het, de somberte, de neergang? De mooiste plaat uit het boek is voor mij een heel andere. Geen mensen er op, vrijwel geen decor, alleen de was wapperend in de wind. En in die was, die kleding, zijn toch de mensen herkenbaar. Werkkleding is het, stoer en stevig, versteld met lappen, gedragen zolang het kan. Maar ook: gewassen. Hier wordt aandacht besteed aan schoonheid, aan goed voor de dag komen. Hier mag de wind het laatste werk doen, de kleding voorbereiden voor de dag dat je denkt: Ha, fijn, weer frisse kleren. In een cultuur waarin wekelijks schone kleren een luxe was een royale plaat, een die je de wind laat voelen: ‘Die de winden uit hun voorraadskameren oproept’, Psalm 135:7. Een mythologisch beeld, de winden in hun kamers opgeborgen, wordt opeens tot levende en levendige werkelijkheid. De wind, de geest, de adem van de Eeuwige vernieuwt het gezicht van de aarde.

Bij De psalmen voor het moderne leven in de nieuwe vertaling van prof. dr. H. Th. Obbink, Baarn (1933), naar ‘The Psalms for modern life, interpreted by Arthur Wragg’.

– – –

De Psalmen voor het moderne leven – ze spatten van het papier.

In vorige bijdrages: arm, rijk en onrecht (1),  verwondering (2), oorlog en vrede (3).

Zie over Wragg:

Judy Brook, Arthur Wragg, 20th Century Artist, Prophet and Jester. Edited by Christopher and Helen Wright. Published by Sansom & Company, Bristol, England, 2001.