Kerkentocht Zeist 7, 21 mei 2009
Een rustige Hemelvaartsdag, niemand op straat als ik naar de ‘beschuitbussenkerk’ ga – maar eenmaal binnen zijn er toch langs stille paden zo’n 600 of 700 mensen bij elkaar gekomen. Ze bereiden zich voor op een lange zit. Uit grote bakken kan wie dat wil een kussen pakken; daarna de kerkzaal in. Een hoge ruimte, met als muren zeven halve kokers, naar schatting 15 meter hoog. In één van die kokers de preekstoel, doopvont, lezenaar, een volgende herbergt de orgelgalerij. Verder, en in de middenruimte, allemaal banken. Als dominee van Eckeveld zegt dat Hemelvaart een nog groter heilsfeit gedenkt dan Pasen, dan past het bij de grote opkomst. Of zou het met Pasen nog veel voller zijn geweest?
Staat de tijd stil, in deze kring? De psalmberijming van 1773 klinkt vanzelfsprekend, traag, op hele noten, zeer onthaastend gezongen. Niet al te luid – wie niet werkelijk een gelovige is mag al die grote woorden niet zomaar uitzingen, dat moet biddend gebeuren. Maar mooi zijn ze wel: ‘Is op het land een handvol koren, gekoesterd door de zon, ’t zal op ’t gebergt’geruis doen horen, gelijk de Libanon.’ Het geruis blijft in deze kerkdienst nog uit, maar wie weet, mocht het zo zijn, dat in menig hart in dit uur een nederlaag is toegegeven?
Want dat is de overheersende gedachte, nu, met Hemelvaart: Christus zetelt als koning, als Rechter, op de Troon naast God de Vader. Christus is de Mensenzoon uit Daniël 7, de ‘ben enosj’, zoals het Aramees dat zegt. Hij, de kwetsbare, weerloze, durfde, nee wilde onze weg gaan. Wie zijn eigen nederlaag erkent, zijn eigen kleinheid en kwetsbaarheid niet langer negeert, niet door eigen beslissing maar door een liefdesdaad van God, zal zich daar bij hem kunnen voegen. Die zal dan ook door hem aan, nee in het hart gedragen worden, als een kostbaar kind.
Geduld, het uithouden in de tijd, wachtend tot God binnenkomt in je leven – dat is het beeld dat me bijblijft. Een preek van 45 minuten, rustig, meestal docerend, soms even een oproep, dan een psalmvers, en dan het slot van de preek, nog eens 10 minuten. Het gebed hebben we dan al gehad; om opening van Woord en harten, om de gemeenteleden die thuis zijn, meneer A, mevrouw B – want zuster of broeder wordt je hier niet zomaar genoemd. Ook een gebed voor een broeder die zo te horen zwaar depressief is. Voortdurend ziet hij in de afgrond, het zwartste zwart. Aangrijpend, dat gebed, maar ook: wat zit er achter? Kan dit geloof hem licht brengen?
Ook in het een gebed: een bede voor al die plaatsen waar het Evangelie verkondigd wordt. Wordt de wereld nu iets groter, mogen andere kerken ook mee doen? Tijdens de preek begrijp ik de relatie: want Christus regeert als koning door de prediking van het Woord, zo zegt het de kanttekening van de Statenvertaling bij de tekst van vandaag. Zouden al die andere plaatsen in Zeist waar de bijbel opengaat bij dit gebed inbegrepen mogen zijn? Zijn het niet allemaal ‘genadeplaatsen’, ruimten in tijd en plaats waar het heil tot mensen kan komen? Die vraag wordt niet beantwoord. De mens en God, daar draait het om, geen verhalen over wereld en kerk, samenleving of levensvragen.
Her en der en overal zitten de kinderen, kleine meisjes met mooie baretjes, jongetjes die zo nu en dan met grote ogen naar mij kijken. Stil doen ze mee; psalmboekje open, ook al houden ze het op de kop, of wat bungelen met de benen. Soms veroveren ze een plekje op schoot bij moeder of oma, eerlijk delen, na vijf minuten ruilen met broertje of zusje. Achter me hoor ik een potlood op papier. Heel vanzelfsprekend lijkt het te gaan, zelden een vermaning. Kinderen die eerbied hebben voor boeken, geen tv thuis, die misschien wel extra genieten van deze aandacht, twee, drie keer in de week een kleine twee uur dicht bij een veilige volwassene. Niemand met ADHD hier? Hoe zou het op de Rehobothschool hiernaast toegaan?
Bij de zegen, aan het slot, overkomt me hetzelfde als in het begin bij de groet: ik moet de neiging onderdrukken een kruis te slaan. Ergens heeft de dienst zo zeer een ritueel karakter dat ik me weer thuis waan in één van de warme ‘roomse’ kerken in Maastricht. Zo heel anders, tegelijk ook zo zeer verwant. Het is alsof alles van de andere kant moet komen. Wat ik mag doen, is stil zijn, open durven zijn, en ontvangen. Dat is mooi, daar niet van. Maar wel heel anders dan ik dat ’thuis’ , in mijn kerk, gewend ben. Terwijl we toch dezelfde wortels hebben. De Zoon des Mensen heeft een vreemde schare mensen aan het hart, nee in het hart…
En die wederhorigen? Keer op keer gebruikte de dominee dat woord – totdat we het uiteindelijk samen zongen: ‘opdat zelfs ’t wederhorig kroost altijd bij U zou wonen.’ Zoals die ‘Pinksterlingen’, die eerst niet wilden horen, maar toen óm gingen. En thuis kwamen bij God. Taal vormt!

bezoek aan de Gereformeerde Gemeente te Zeist, Joubertstraat/Bergweg.