Blog Image

Roel Bosch

Over dit blog

Beschouwingen en teksten, columns en artikelen.
Vrij gebruik in context waar de teksten tot hun recht komen, met auteursvermelding.

Broeder portier

Kerk en kerkgeschiedenis Posted on do, november 22, 2012 14:35:23

herplaatsing – geplaatst op 4 januari 2009

Eigenlijk, als je het zo leest in de Regel
van Benedictus, is elke functie in een Benedictijns klooster op zich weer de
mooiste functie die er is. De beheerder van de voorraadkelder is gastvrij, niet
zuinig, kent de noden van de broeders. De abt weet dat niet hij de baas is,
maar er namens de baas zit, en dat is heel ontspannend. De novicenmeester doet
zijn best de jonge monniken echt te leren kennen, zodat hij ze op z’n best
verder kan helpen met de eigen weg die ieder gaat. De portier hoort: Je zult
een gast die aan de deur klopt, opendoen alsof het Christus zelf is.

Mijn kloostercarrière is begonnen (en geëindigd, vermoed
ik) met die rol van broeder portier. Dat zat zo, alle dertig zusters waren de
hele maandag weg. Ze gingen met de bus naar hun nieuwe klooster, in Arnhem.
‘Berkel-Enschot’ wordt helemaal opgeslokt door Tilburg. Waar ooit hun koeien
graasden is nu het winkelcentrum, waar hun tuin was, komen de volgende
woningen, voor een ‘stille orde’ was de stilte te ver heen.

En dus zijn ze na vijftien jaar plannen, zoeken, niet
hierheen en niet daarheen, nu zover dat hun nieuwe klooster bijna af is,
Koningsoord op de Johannahoeve, Arnhem/Oosterbeek, een voormalig Mill
Hillgebouw. Enerverend, voor een gemeenschap van monialen die gewend zijn in
een vast patroon te leven. De verhuizing wordt prima voorbereid. En daar hoorde
dus ook de reis van maandag bij, kijken in het pand dat nu wind en waterdicht
is, waar de muren drooggestookt worden, waar iedere zuster haar eigen cel kan
uitzoeken. En waar de Schotse Hooglanders nieuwsgierig naar de
wit-zwartgeklede zusters stonden te staren.

Tja, en zo bleven wij achter, een dag zonder gebed. Nou ja,
met ons eigen gebed, maar zonder de zang van de zusters. En dus: met een deur
die soms open moest. De vererende taak viel de twee meest ervaren bezoekers te
beurt, en zo deed ik dus open. Het waren concrete vragen, die de mensen
stelden. Eenvoudig te beantwoorden, fijn om hen verder te kunnen helpen. Zou
Christus zelf ook zo’n gemakkelijke gast zijn?

Als de zusters terugkomen hoef ik hen niet meer open te
doen. Ze hebben zelf de sleutel. Eerst brengen ze alles op orde, eten ze, en
een paar uur later halen ze de vespers in. Maar het klinkt alsof ze nog niet
allemaal geland zijn. Waar gisteren de completen waren als een volmaakte rust,
een thuiskomen, bij God, zo dat een van de gasten zei: ‘Het was of ik door mijn
moeder werd ondergestopt’, was koor 2 tijdens deze vesper nog helemaal
onderweg, ergens halverwege Arnhem en Berkel-Enschot. Na het midden van elke
vershelft gingen ze opeens versnellen, en denderden ze de trap af. Inzetten
ongelijk, de rust tussen vershelften onrustig.

Tja, ze hebben zelf de sleutel. Maar stilstaan bij het
binnenkomen, en bedenken: elke gast die binnenkomt is als Christus zelf, dat
blijft een leven lang oefenen. Juist ook, om jezelf als zo’n kostbare gast te
zien, dat valt niet mee. Nu, mij hebben ze goed ontvangen, daar was niets mis
mee. En nu weer thuis. Het gastenverblijf is gesloten, verder, totdat het op de
nieuwe locatie na de zomer weer opengaat. En als er nu zomaar iemand belt,
zouden ze die kunnen weigeren, de regel kennende?

Thuis, denk ik nog even door. Als elke functie in een
klooster de mooiste is, zou ik dan niet abt en novicenmeester en
kelderbeheerder en portier tegelijk kunnen zijn, vraag ik me af? Gewoon, van
mijn eigen kloostertje? In duofunctie, samen met Marleen? Maar de vraag, bij de
poort, komt dan elke keer opnieuw weer terug: ‘Wie doe ik nu open – en hoe?’



Zo vol feilen, zo roemen op onfeilbaarheid

Kerk en kerkgeschiedenis Posted on zo, januari 01, 2012 21:23:48

eerder geplaatst: 22 oktober 2010
Het In memoriam dat de 25-jarige
dominee Jan Scharp schreef bij de dood van zijn geliefde
rooms-katholieke collega, Axel anno 1780, publiceerde ik al eerder.
Bij zijn afscheidspreek, 1825, dan 75, komt hij terug op zijn contacten
met de r.-k. kerk. Zonder namen te noemen, overigens. ‘Het Genootschap
van Christenen dat bij zo veel feilen toch roemt op onfeilbaarheid’. We
hebben het over 190 jaar geleden, natuurlijk. …

Aan het eind zegt hij
ook nog wat over de remonstranten. Toch een oecumenisch man, Scharp,
die Uitenbogaart en Bogerman zich samen in de hemel een potje ziet
zitten schamen over hun gexebmmer op de synode van Dordt, 1618. Roept
bij mij wel een vraag op. Is dat er dan nog, schaamte?
Mogt het
eens mogelijk zijn, deze broederlijke liefde ook te oefenen met dat
talrijke Genootschap van Christenen, hetwelk, bij zoo vele feilen toch
roemt op onfeilbaarheid. Ik heb in hetzelve [58]brave gemoedelijke
Christenen gekend, die den Heer, die hen gekocht heeft, waarlijk lief
hadden en voorbeeldig waren in onverniste Godvrucht; ik heb ‘er Leeraars
gekend en gehoord, die Jezus en dien gekruist met warmen ernst
predikten, en aandrongen op heiligheid des harte, – maar ach, de
ongegronde aanmatigingen, de heerschzucht, de gewetensdwang en vooral
het kettermaken en eeuwig verdoemen van allen , die niet tot hen
behooren, stoot onze welmeenendheid terug en verleidt onze ongeoefenden.
..
Menigmaal verheugt mij de vrolijke droom des hemels, (en toch geen
droom) dat Luther en Calvijn, Uitenbogaart en Bogerman, Menno en
Zwinglius, Clemens en Newton , de vrije genade die hen verloste en den
Heiland van allen die hen kocht, aanbidden, en de onchristelijke
verwijdering der aardsche twisten met schaamte vergeten in de eeuwige
vrede van den Hemel.



« Vorige