herplaatsing van art. aug. 2009

En toen liep de emmer over… Het is zo rond 1880. De mannen
waren de zee op om te vissen, alleen vrouwen en kinderen waren aanwezig. De
landeigenaar vond dat een goed moment om de stier op te halen. De inwoners van
het schiereiland Bhaltos, een van de gebieden in de Uig area, deelden dezelfde
stier. Als hij zijn werk gedaan had stalden ze hem op een eilandje waar het
voor hem goed uit te houden was: genoeg te eten en te drinken, geen rivalen,
geen koeien, geen mensen.

Een kadaster was er niet, niemand wist welke lap grond bij
wie hoorde. Dus, zo dacht de ‘laird’, de land-lord, aan wie de dorpsbewoners
hun pacht moesten afdragen, dat ook dit eiland van hem was. Ieder jaar claimde
hij meer. Wie had de macht het tegen hem op te nemen? Landje-pik, verder en
verder, steeds weer een stuk goede grond onttrokken aan de groeiende groep
mensen die steeds meer opschoof, richting hongersnood en hongerdood, of
richting vlucht, emigratie naar Canada, Australië. Zo waren de boeren nu maar
aan het vissen geslagen, tegen hun wil. Loopt niet in elke samenleving een
scherpe lijn tussen landrotten en visserslui? Het moet wel slecht gesteld zijn
met de voedselvoorziening, wil die lijn vervagen. Hoe dan ook doet dat pijn –
want een landrot heeft meer kans om de zee niet te overleven.

En toen, de mannen waren weg, zagen de vrouwen hoe de
landheer aan kwam varen, met een groep mannen, recht op de stier van Bhaltos
af. Nu was hun meegaandheid voorbij. Ze laadden hun schorten vol stenen, namen
de bootjes die nog over waren en voeren uit. Terwijl de mannen hun best deden
de stier in hun schip te krijgen werden ze met stenen bekogeld. Niets anders
wisten ze te doen, dan stoppen, inpakken en wegwezen. De stier bleef waar hij
was.

Twee of drie van de vrouwen werden later door mariniers
opgehaald, en berecht in Stornoway. De publieke opinie was hun beste advocaat.
Hier was een drempel overschreden; ze kwamen vrij.

Een ruime eeuw later, 1999, hebben de bewoners van Bhaltos
hun eiland in eigen handen kunnen nemen. Langzaam maar zeker sterft het
Landlordism uit. Dat heeft er mee te maken dat de oude rijken steeds minder
rijk zijn, en uit geldgebrek hun grond moeten verkopen. En nieuwe rijken
investeren niet in wespennesten. Ook speelt mee dat door de Schotse zelfstandigheid,
het eigen parlement, de herwaardering van het Gaelic als rijke taal mensen ook
op lokaal niveau zelfbewuster worden. Een wet die het mogelijk maakt dat niet
een persoon maar een plaatselijke gemeenschap eigenaar van de grond wordt
schiep de juridische mogelijkheid. Maar de verhalen van de strijd van de
vrouwen om de stier worden ook doorverteld. En de verhalen van de opstandige
mannen die opgepakt werden, en jaren in Edinburgh in de gevangenis zaten. Op de
grens van de drie ‘crofts’, de plaatsen waar zij woonden, zijn monumenten
opgericht.

In zijn boek ‘Soil and Soul’, geeft Alistair MacIntosh aan
hoe de Schotten eigenlijk pas vanaf het eind van de twintigste eeuw onder ogen
durven zien hoe hun land een kolonie is geweest, met de zelfde reflexen en mechanismen
als bij koloniën in Canada, Australië, Afrika, Azië. De mensen die er geboren
waren werden als onkundigen en niet-bezittenden behandeld, hun talen primitief,
hun grondgebruik lui en dom, hun muziek onbeschaafd, hun geloof heidens, hun
familiebanden ongepast, hun oude vetes een bewijs van intellectueel onvermogen.
Soms moesten het geleerden zijn die daar tegenin gingen, soms juristen, de
dominee van Stornoway of de schout van Harris – soms de vrouwen van Bhaltos. En
voordat niet alleen de mensen uit de kolonie zijn, maar ook de kolonie uit de
mensen is, duurt het een paar generaties.

‘lazy beds’ – overal op de Hebriden zie je zulke vage
profielen, dicht bij de zee. Hier werden aardappels geteeld, met als meststof
het zeewier. Engelsen vonden het maar een vreemde gang van zaken, en noemden
het een luie manier van tuinier zijn. Ze waren zich er niet van bewust hoe
onmogelijk landbouw eigenlijk is, op deze zure en zilte grond, en hoe krap de
marges voor de bewoners. Toen ze doorkregen dat zeewier economische waarde had,
eisten de Lords alle wier voor zichzelf op, als basis voor de kelpindustrie,
een nieuwe slag voor de crofters.