De sleutel van ons huisje krijgen we van Fiona, die met man
en dochter schuin tegenover woont. Ze komt uit Ierland, haar man ook, ze leven
hier nu al een hele tijd. Maar als ze de naam van onze huisje, ‘Tigh a Bhèannaich’,
moet uitspreken, blijft ze steken. Dat Gaelic… Ze heeft een cursus gevolgd,
drie weken lang ondergedompeld in de taal, maar ze is het allemaal weer kwijt.
Iedere keer als ze probeert het te spreken krijgt ze direct antwoord in het
Engels. Ze probeert het al niet meer, ze durft het al niet meer. En haar
dochter krijgt het op school ook niet te pakken: het Gaelic daar is alleen
gericht op kinderen die de taal al kennen.

In heel Schotland zijn 70.000 mensen die Gaelic als eerste
taal hebben; de meesten wonen op de Western Isles – hier dus, Lewis en de
eilanden er omheen – , en in de Highlands in het Westen. Engels is voor hen, zo
lijkt het, gewoon de neutrale tweede taal. In het klasje ‘pre-school-kids’ dat
ik ontmoette, tien kinderen van 3 jaar oud, klonken Engels en Gaelic door
elkaar, en het was duidelijk: sommige kinderen beheersten beide talen, andere
alleen Engels; maar geen peuter die niet ook in het Engels aangesproken kon
worden.

Is ‘Engels’ dan zo neutraal, zo gewoon? De oudere generatie
heeft op school nog meegemaakt dat ze lijfstraffen kregen als ze op school
onderling Gaelic spraken; Engels was de taal van de samenleving, Gaelic een
achterlijke taaltje dat het op termijn zou moeten afleggen. Engels was ook de
taal van de mensen die de beslissingen namen. Tot in de jaren 1970 werden de
eilanden vanaf het vasteland bestuurd. Toen er een eigen Island Council kwam,
daarna, lag er een enorme achterstand op het gebied van scholen, wegen,
gezondheidszorg; de Gaelic sprekende eilanders konden zich daar nu voor het eerst
zelf verantwoordelijk voor voelen. Het zou niet vreemd zijn als Engels klinkt
naar koloniale verhoudingen, een wij en zij denken.

Maar officieel merk je daar niets van. De dingen zijn
gegaan, zoals ze gegaan zijn, lees je dan, hoor je dan als je met mensen
spreekt die het allemaal hebben meegemaakt. Alleen soms komt er toch wel wat
spanning boven. Op zes, zeven plaatsen op het eiland zijn kleine buurtcentra,
die ook een beetje museum zijn. Verzamelingen scheepsmodellen of vogelfoto’s,
tekeningen en maquettes van de oude blackhouses, de woningen van vroeger,
educatieve hoeken waar kinderen kunnen nadoen hoe het ging, weven, turfsteken,
een koe melken. Daarnaast de complete burgerlijke stand, van de laatste paar
eeuwen, voor zover nog te vinden. Daar komen Amerikanen, Canadezen, Australiërs
op af, op zoek naar hun voorgeslacht. Maar ook de verslagen van de Crofter’s
Committee, nauwkeurige notulen van hoorzittingen waar de bewoners van Lewis aan
een delegatie van het Britse parlement vertelden hoe het er in hun dorp aan toe
ging.

Kerkhof op Bernera, aan de Atlantische Oceaan, naast de
plaats waar woningen uit de IJzertijd zijn gevonden en herbouwd. Foto Marleen
B.Berg

In het dorpje waar wij nu twee weken wonen, Aird Uig,
stonden in 1880 elf huizen, op elf crofts. Elf lappen grond, her en der in
kleine brokjes verdeeld te vinden. De vruchtbaarste stukken grond, daar mogen
ze niet aankomen. De kinderen in het dorp kunnen niet naar school, behalve, in
de zomer, de allersterksten: het is vijf kilometer lopen over zwaar terrein. De
landheer steekt de jaarlijkse bijlage voor onderhoud van de weg in eigen zak:
er is geen weg. Er is geen kerk, geen godsdienstles. Voor boodschappen moeten
ze een paar keer per jaar over de hei een eind lopen, er heeft al eens iemand
een arm gebroken van het sjouwen. Eens in het jaar moet de pacht betaald
worden. Een boer van 70, die achter adem was en niet direct ‘present’ kon
roepen toen zijn naam genoemd werd, kreeg een zware boete wegens ‘te laat
binnenkomen’, een boete die sindsdien ieder jaar voor zijn croft terugkwam, ook
voor de zoons die het later overnamen. En die crofts? Ieder jaar zijn er meer
mensen, ze zijn te krap geworden, er gaan er in de winter dood van de honger.
En ondertussen heeft de heer vorig jaar weer een stuk grond voor zichzelf
ingepikt, een van de meest vruchtbare stroken. Er staat niets zwart op wit, ze
kunnen er niets tegen beginnen.

Heeft u dit zelf zo opgeschreven, vraagt de voorzitter van
de commissie aan de man die dit verslag voorleest. Nee, ik kan niet schrijven,
een van de jongeren heeft het gedaan. Begrijpt u wat u gelezen hebt? Ja. Klopt
het? Helemaal.

Lazy_beds_1686 Lazy beds van Aird Uig, aan de overkant van
het dal. Hier konden de bewoners van ons dorpje aardappels verbouwen, als
meststof werd zeewier gebruikt. De opbrengst was karig, het werk hard, en de
aardappelziekte lag op de loer. De naam Lazy Beds is een Engelse uitvinding;
gasten op het eiland dachten dat deze landbouwmethode er een was van ‘liever
lui dan moe.’

Het onderzoek, streek na streek in Schotland kwam aan de
beurt, was het begin van het einde van de rechteloosheid van de crofters. Pas
na de Eerste Wereldoorlog kwam er een einde aan de absolute macht van heren,
‘Lairds’. Er volgde nog een lange weg, tot het toestaan van de eigen taal van
de mensen op school, op borden langs de weg, in de politiek. Eindelijk het
einde van een staatsinrichting waarin de bewoners te gast waren in hun eigen
land.

Wat doet het, met een samenleving, waar mensen de namen van
hun voorouders in 1880 kennen, en de geschiedenis van hun vernedering kunnen
opzoeken in het buurtcentrum? Wat ik proef, voortdurend, is dat mensen geen zin
hebben in wrok en boosheid. ‘Vergeving’ is een woord dat hier al eeuwen lang
klinkt. In een aangrijpend Gaelic gedicht uit 1700 (zie onder) zingt een vrouw
dat ze houdt van de man die haar vader vermoordde, haar broers, haar man – hij
is ook een mens. Ze kent hem niet, hij woont in een ander dorp, maar haten?
Haten wil ze niet, zal ze niet, nooit.

De geschiedenis van het eiland, van Schotland, is er een met
heel wat bloedige bladzijden. Hoe de Noren kwamen en moord en verderf zaaiden
op de kusten, rond 1100, hoe de Morrisons en de Macaulay’s elkaar bloedig te
lijf gingen, rond 1500, hoe de Mackenzies in de pan werden gehakt, rond 1700,
de verhalen sterven nooit. Dat verhaal van de Engelsen die het land bestemden
voor schapen en herten, en de bewoners aan de hongerdood of emigratie
overlieten voegde zich daar bij. Maar het is alsof die instelling van
‘vergeving’ daar gelijke tred mee hield. Met of zonder godsdienstige motivatie:
wie leeft vol wraakgevoelens vermoordt vooral zichzelf, zo klinkt de simpele
wijsheid. En de getroffenen hielpen elkaar om te overleven.

Het is alsof ik het nu hoor: zolang wij onder elkaar ons
Gaelic mogen spreken, is het prima om Engels te gebruiken als er anderen bij
zijn. Geef ons dan ook de ruimte om te zijn wie we zijn, onze eigen vorm van
geloofsgemeenschap te hebben, van ons inkomen bij elkaar te scharrelen, van
psalmzang en landbouw, van zowel Schot zijn als Brit, van mens-zijn, kortom.
Leven alle mensen niet van geven en ontvangen, fouten maken en vergeving geven
en krijgen?

Ailean Dubh
e Lòchaidh / Ailean Dubh uit Lochy

Ik mag Ailean Dubh uit Lochy graag.

Ik houd van Ailean met het bruine haar en de mooie jas.

Ik mag Ailean Dubh uit Lochy graag.

Ailean, Ailean, ik ben blij dat je leeft.

Je hebt mijn koeien van het land verjaagd,

je hebt mijn voorraad haver en gerst verbrand,

je doodde mijn drie jonge broers,

je doodde mijn vader en mijn man.

Ook al deed je dat, ik ben blij dat je leeft.

anonieme vrouw uit het geslacht Mackenzie, rond 1700. -An
Leabhar Mhòr, The Great Book of Gaelic, p. 64. In Gaelic Folk Music wordt het
lied regelmatig opnieuw vertolkt, zo bijvoorbeeld door Fiona Mackenzie – Orain
Nan Rosach.